Wil de echte Annemarie Grewel n£ opstaan? (Om even het slot van de vroeger zo roemruchte televisie-quiz Wie van de drie? te parafraseren.) Ach nee, laat ook maar, wat een domme vraag!
Dom om twee redenen. Ten eerste, even voor de hand liggend als gruwelijk: het lukt niet meer. Nooit meer zal ze opstaan, evenmin als ze ooit nog iets voorzit.
Ten tweede: we weten toch al lang wie ze werkelijk is? Ze is: optimistisch, een levensgenieter, kordaat, dapper, nuchter, streng, mild, laconiek, geestig, ‘een dotje’.
Tikje tegenstrijdig, wou u beweren? Zeg, wilt u onmiddellijk afronden! U bent ruim over uw spreektijd heen.
En tenslotte: waarschijnlijk is Grewel dankzij haar knappe camouflagetechnieken veel intrigerender, interessanter en leuker dan ze zou zijn geweest als ze zich gewoon had durven bloot te geven. Ze is een Persoonlijkheid, met een on-Hollands grote P, en die zijn nu eenmaal altijd meerdimensionaal.
Zei ik nou alweer: ze is? Ze was, moet dat zijn, en daar zal ik nooit aan wennen. Wat dat betreft bevind ik me in het goede gezelschap van de Socialistische Internationale, de stad Amsterdam en De Groene.
Bestaat de Socialistische Internationale dan nog, zult u wellicht willen weten. Nee, inderdaad, niet meer, helaas. Annemarie Grewel, deze kosmopoliete uit Amsterdam-Zuid, was namelijk het allerlaatste lid. Het is mÇÇr dan jammer dat we tegen 1999 haar snijdende commentaar zullen moeten missen op de onderlinge veldslagen tussen prime minister Blair, premier Jospin, Bundeskanzler Schr”der en onze eigen Kok.
Wat Grewels relatie met Amsterdam aangaat, koester ik ernstige vermoedens. Ik verdenk Annemarie Grewel ervan dat zij praktisch in haar eentje, achter de schermen van het gemeentebestuur, het op een multiculturele stad gerichte minderhedenbeleid kneedde en voorkookte. Als assistent-regisseur. Want sinds ze in haar studententijd die functie een blauwe maandag bij het Amsterdamse Kunstmaandorkest vervulde, concludeerde ze terecht dat in theater en politiek de assistent-regisseur de doorslag geeft.
EN DE GROENE? Dat spreekt voor zich. In dit weekblad ontpopte Annemarie Grewel zich als publiciste. Meer dan vijftien jaar (op 6 april zou het vijftieneneenhalf zijn geworden) schreef ze elke week haar column in De Groene. En ik vermoed dat de lezers van die column haar beter hebben leren kennen dan wie ook.
Om te beginnen natuurlijk haar talloze engagementen, als je engagementen tenminste als meervoud van engagement mag gebruiken. Met het socialisme, in concreto de PvdA. (Ze staat op de PvdA-lijst in Amsterdam voor de gemeenteraadsverkiezingen, en ik ben haar intens dankbaar voor die kandidatuur, want ik had anders echt niet geweten op wie ik deze keer zou moeten stemmen!) Met het jodendom (in confrontatie met het antisemitisme). Met het antiracisme. Met het feminisme. Met de Dwaze Moeders uit Argentini‰. Met het emancipatiestreven van homo’s en lesbiennes. Met het recht van kankerpati‰nten om zo gewoon mogelijk, in elk geval vrij van de omzwachteling met taboes, te leven. Met haar helaas al eerder overleden teckel Boris en diens opvolger Vladi - een chaotisch zwartwit hondje.
Zo talrijk waren die engagementen dat het soms leek alsof Annemarie Grewel van professie niet alleen Voorzitter was, of Opvoedkundige (daarvoor had ze doorgeleerd en daar lag ook haar passie, vooral in het volwassenenwerk dan), maar ook Ge‰ngageerde. Ze deed in elk geval haar best om tegenover de in dit opzicht van oudsher verwende en nog steeds veeleisende Groene-lezers niet door de mand te vallen. ‘Je mag mij morgen inzetten voor het leed dat de varkentjes in de bio-industrie wordt aangedaan, en ik ga ervoor de barricaden op’, zei ze tegen Eveline Brandt. ‘Dat zal ik doen uit plichtsbesef, al heb ik zelf heel weinig met varkentjes.’
Noblesse oblige. Ik moest er ook om lachen. Net als om haar commentaar op het mislukken van Elco Brinkman als CDA-lijsttrekker (in plaats van hem mediatrainingen te geven, hadden ze die man beter op ooggymnastiek kunnen doen). Of om haar zogenaamde tripje, een paar jaar geleden, naar Itali‰, om zich daar kunstmatig te laten bevruchten. Bij terugkeer zei ze tegen kennissen die bezorgd, maar zonder echt te durven vragen of ze zwanger was, informeerden hoe het nu met haar ging: ‘Goed hoor, alleen ’s ochtends een beetje misselijk.’
De allerleukste heb ik ook weer uit haar interview met Eveline Brandt. ‘Denk je dat sterven eenzaam is?’ vraagt ze. Waarop Annemarie: ‘Geen idee, ik heb het nog nooit gedaan.’
ZE IS OP 13 juni 1935 geboren op de Willemsparkweg 44 twee hoog, in Amsterdam-Zuid, als dochter van een psychiater en een bibliothecaresse. Ze kon goed overweg met haar vader - nog jaren later gingen ze op vrijdagavond vaak met z'n twee‰n stappen. Met haar moeder was de relatie minder goed. Volgens dochterlief richtte de moeder pas op haar sterfbed de eerste vriendelijke woorden aan haar adres. Ze had ook een broer, Charles, drie jaar ouder dan zij, en in 1945 kreeg ze er nog een pleegzusje bij. Het meisje had als enige van haar familie het concentratiekamp Bergen-Belsen overleefd.
Annemarie Grewel zat op de Nicolaas Maesschool in de klas bij juffrouw Van den Berg. Die was weliswaar zeer ‘fout’, ze was hoofd van de Amsterdamse Jeugdstorm, de jongerenafdeling van de NSB, maar ze deed wat ze kon om joodse kinderen uit haar eigen klas te redden.
‘Ik heb me al die jaren na de oorlog met mezelf gered, met alle gekte die het schuldgevoel van de overlevende met zich meebrengt. Maar al zeg ik het zelf, ik zelf heb redelijk geleefd met die gekte, ik ben wel even bij een psychiater geweest, maar die werd ziek, zodat ik na verloop van tijd met dezelfde gekte weer buiten stond. (…) Al die jaren dus ben ik me bewuster geweest van het feit dat ik joods schijn te wezen dan m'n ouders dat ooit zijn geweest.
Al die jaren heb ik met rechte rug (afgezien van de joodse bocht erin), ferme blik (toch niet te zien achter die dikke bril) en vastbeslotenheid (voor zover mogelijk voor een sjoemelaar) vastgehouden aan het idee dat zoiets nooit meer mag gebeuren. Niet alleen ten opzichte van joden, maar ten opzichte van alle minderheden en van elk soort vernietiging.’
Aldus Annemarie Grewel in haar eerste Groene-column, op 6 oktober 1982.
Het is niet alleen een mooi geformuleerde tekst, maar ook een pareltje voor speurders naar de Grewel-kern. Want over het effect op haar van de Tweede Wereldoorlog, die begon toen ze bijna vijf was en haar, net als alle toen levende joden, ieder gevoel van vanzelfsprekendheid moet hebben ontnomen, liet zij zich niet vaak in concrete termen uit.
Tot de Grewel-aforismen hoort dat ze zo onverschrokken is (was), omdat ze in de Tweede Wereldoorlog al haar angst al had opgebruikt. Een gesprek met het blad Ons Amsterdam is een van de weinige keren dat ze de omstandigheden waarin die angst zich voordeed, nader omschrijft. Ze vertelt dat haar broer en zij, als het echt eng werd, op de Van Eeghenstraat onderdoken ‘bij Lidy en Jaap Koekebakker, in de loze ruimte boven de schuifdeuren’. Misschien toch niet de ideale plaats en tijd om verstoppertje te moeten spelen.
ANNEMARIE Grewel was behoorlijk vertrouwd met de dood. Dat begon op haar zesde en zevende, en opnieuw op haar zestigste, toen ze kanker bleek te hebben. Nog een derde drama moet haar sterk hebben aangegrepen: de teloorgang van de relatie met haar grote liefde, Nelly Frijda. Nooit zal iemand weten of dat voor haar de grootste van alle tragedies was, want Annemarie Grewel neemt dat geheim mee in het graf.
Wat was ze een levensgenieter, en wat was ze kapot.
‘Ik heb plezier in het overleven’, zei ze tegen Ons Amsterdam. Zelfs dat genoegen wordt haar niet langer gegund. Het is gemeen, verdomme, zeg ik maar, in hr stijl.
Over zichzelf:
Ik heb altijd gedacht dat het leven gemakkelijker zou worden bij het stijgen der jaren. Wie schetst mijn verbazing: ik ben nog nooit zo in de war gebracht als nu, terwijl ik toch aardig in de buurt van middelbaar kom. Ik heb me al die jaren na de oorlog met me zelf gered, met alle gekte die het schuldgevoel van de overlevende met zich meebrengt. Maar al zegt ik het zelf, ik zelf heb redelijk geleefd met die gekte, ik ben wel even bij een psychiater geweest, maar die werd ziek, zodat ik na verloop van tijd met dezelfde gekte weer buiten stond als waarmee ik was binnengekomen, en sindsdien ben ik te lui en te druk bezig om naar een andere te gaan. Zonder die oorlog was ik trouwens ook wel met gektes bij een psychiater terechtgekomen, want m'n vader was er een. (6 oktober 1982)
Over afbraak:
De eigen bijdrage in het volwassenenonderwijs gaat omhoog om de grote toeloop af te remmen. Vrouwen kunnen het verder wel vergeten, behalve de welgestelde vrouwen, en die maken meestal geen gebruik van dagonderwijs voor volwassenen, van alfabetiseringscursussen, van mogelijkheden om terug te keren in het arbeidsproces via ÇÇn klein diplomaatje, van slaapstadisolatieontsnappingspogingen. Maar er zijn ook nog veel jongeren, laten we zeggen onder de drie‰ntwintig, die eerst schoolverlater waren en nu toch een schoolopleiding willen volgen. Die gooien we ook weg met het onderwijswater. Hadden ze maar beter gedrag moeten vertonen toen ze leerplichtig waren, nietwaar? (23 februari 1983)
Over de kat:
De kat is er vandoor gegaan. Ik houd niet van katten, maar dit is bijna een hond. Wij zijn met z'n allen verhuisd en hebben de kat weken binnen gehouden om hem te laten wennen aan het nieuwe huis. Hij is na drie‰neenhalve week toch ontsnapt en dus verdwenen.
Ik had het huisaanhuisstencil al geheel in m'n hoofd zitten; hij is namelijk heel gemakkelijk te herkennen, want hij heeft een echte kin en hij stampt. Niks fluwelen poezesluipvoetjes die onhoorbaar zich verplaatsen, integendeel, er loopt een soort olifant te stampen. Niks zacht kopje vlijt zich tegen je aan, je krijgt gewoon een harde klap van z'n kin. Maar ja, net toen ik het stencil in m'n hoofd, dus klaar had, klonk er miauw buiten het raam en wenste hij weer binnen te komen. Ik heb hem hartelijk begroet en een lang gesprek met hem gevoerd, maar tot op heden heeft hij mij geen duidelijk antwoord gegeven. (2 maart 1983)
Over haar broer:
Ik heb ÇÇn broer en die is een paar dagen geleden plotseling gestorven. Hij is toevallig ook nog de leukste broer die zich laat denken. Toen we kinderen waren in een slecht huwelijk was hij lief en aardig voor me en voedde me in een aantal dingen op waar mijn ouders geen kaas van hadden gegeten, maar hij is zijn hele leven lief voor me gebleven. Hij is veel liever dan ik, als kind had hij al zo'n lief gezichtje. (4 april 1984)
Over gewenning:
Als ik lees dat de legitimatieplicht, in ons land in strijd met onze wetgeving, zal worden ingevoerd, dan denk ik aan een Ausweis, een persoonsbewijs, een SoFi-nummer en computerpersoonsgegevens waar we geen greep op hebben en ik word diep bedroefd, maar ik huil niet: ik ben er aan gewend. (23 juli 1986)
Over verkiezingen:
De sterkste lobby die er nodig is, gaat over het opkomstpercentage bij de komende verkiezingen. Hoe minder mensen stemmen, hoe lager de kiesdrempel, hoe meer kans voor racistische lijsten. Wegblijven betekent een stem voor een vuile lijst. Zeg dat tegen iedereen, jong en oud, laat het ook door degenen die u hebt overtuigd weer verder uitdragen, niet stemmen betekent stemmen v¢¢r een racist. (5 maart 1986)
Over bijstandsmoeders:
Toch is het typerend dat minister Ruding de zwakste groepering uit de samenleving neemt om te bedreigen, te vernederen, te kleineren en te betuttelen. Moeten gescheiden vrouwen die geen bron van inkomsten hebben, gaan bedelen? Wil Ruding arbeidsplicht voor kleine kinderen? Is het niet verschrikkelijk dat een man met zo'n hoog inkomen uit zijn nek lult? (12 februari 1986)
Over kinderen:
Ik kan het niet vaak genoeg schrijven: kinderen horen gelukkig te zijn op deze aarde. Geen van de baby’s heeft om het leven gevraagd. Kleine kinderen zijn nog niet geworden tot de hebberige moordenaars die veel volwassenen zijn. (14 oktober 1987)
Over een vrouwenkabinet:
We kunnen Rooie Vrouwen zat vinden die bij uitstek geschikt zijn voor een ministerspost. Zoals u weet is mijn oorspronkelijke beroep paedagoog/orthopaedagoog/ didacticus dus zou ik zelf wel onderwijs kunnen ambi‰ren, maar ik ben wel eens de beste voorzitter van Nederland genoemd, dus wat ligt er mee voor de hand dan… (8 november 1989)
Over de WAO:
De afgelopen weken heb ik gezwegen over de actuele WAO-problematiek, omdat ik wist dat ik afgelopen zaterdag het congres van de PvdA zou voorzitten. Nu is het zo dat ik, als ik eenmaal voor zo'n zaal zit, geheel niet geãnteresseerd ben in de beslissingen die zo'n zaal gaat nemen, ja of nee, maar wel in de zuiverheid en de techniek van de besluitvorming.
Maar wat mij nou eigenlijk gestoken heeft, is dat niemand de wetsontwerpen kent zoals ze door de Kamers zullen worden behandeld. Iedereen roept maar.
Eigenlijk heeft iedereen zich dus laten verleiden tot uitspraken, stakingen, congressen en rellen door een bijzonder slecht persbericht.
Socialisten sluit de rijen, de wet is nog niet eens ingediend. Blijft en maakt u sterk voor de zwakkeren. (2 oktober 1991)
Over moord:
In de toekomst zal er in de geschiedenisboekjes staan dat de vernietiging van de mensheid zijn beslag heeft gekregen toen Europa toestond dat de Servi‰rs en de Kroaten, de moslims en de niet-moslims elkaar afslachtten. De westerse beschaving verviel tot barbarisme.
Europa neuzelt over illegalen en immigranten. (18 november 1992)
Over fraude:
In Duitsland is een politicus afgetreden na een fraudetje met, vermoedelijk, 6000 marken. In Nederland geeft een hoge ambtenaar een afscheidsfeestje voor 550.000 gulden en er gebeurt niets. (24 mei 1993)
Over de dood:
Denkend aan de eigen dood wensen de meeste mensen zich toe dat ze in ÇÇn klap, pats-pam neervallen of dat ze gaan slapen en nooit meer wakker worden. Logisch, want wie heeft er nou behoefte aan om als hij nog niets heeft, zich voorstellingen te gaan maken van vreselijk lijden, mensonterend dementeren met verlies van persoonlijkheid en een lang en onmenselijk sterfbed?
Dood komt dichtbij als je erover nadenkt en dat maakt bang, dus daarom verzoen je jezelf met pats-pam. (17 april 1996)
Over medicijnen:
Er bestaat een middel, Taxol, dat in combinatie met andere middelen gegeven wordt aan pati‰ntes met uitgezaaide borst- en eierstokkanker. Het is doeltreffender dan andere vormen van chemotherapie bij een aantal van dit soort pati‰nten. Nu is er ruzie over het al dan niet toepassen van dit middel, vanwege de prijs. Het is duur.
Ik ben zelf recentelijk behandeld met Taxol. Ik heb me er redelijk goed bij gevoeld, ik heb zoveel mogelijk doorgewerkt. Maar het gaat niet om mij.
Iedereen gaat dood, vroeger of later, maar liefst wel na zoveel mogelijk goede medische hulp, als de pati‰nt dat wil.
Moord! (25 september 1996)
Over bestraling:
Op straat draag ik een petje. Gisteren zei zo'n kaalgeschoren vlerk tegen me: ‘Wat ben jij lelijk.’ Gesterkt liep ik verder. Toen kwam ik een maf Amerikaans groepje tegen en een daarvan zei: ‘God loves you as you are.’
Ik vond dat ik daarna iets voor mezelf mocht kopen om me te troosten met die twee mafkezen. En terwijl ik niet van zoet houd, eet ik nu een geroosterd boterhammetje met heerlijke marmelade. (28 mei 1997)
Over de Eurotop:
De Eurotop is een sof.
Een asociale misser waarvan alleen presidenten en ministers van Buitenlandse Zaken zullen zeggen dat het een succes was, terwijl de gewone burger er alleen maar nadeel van zal ondervinden.
De gevolgen zullen ons knechten in onze rechten. (18 juni 1997)
Over verwennen:
Omdat mijn artsen zeggen dat ik dood zal gaan, maar weigeren om datum en uur te noemen, ga ik er maar van uit dat de genoegens in mijn leven een schepje extra mogen hebben. Dat vond ik altijd al, maar ik heb er nu een ferme reden voor.
Maar ja, ik heb altijd al erg genoten van het leven. (16 juli 1997)
Over tevredenheid:
De verkiezingen komen er weer aan. Het is nu 1 december en de strijd is losgebarsten.
Ik heb ooit een spiegeltje van iemand gekregen om te controleren of ik daar wel in kon blijven kijken als politica. Het is me nog wel gelukt. Gisteren keek ik erin en ik zag dat ik een soort krulhaar krijg.
Er zijn weinig vrouwen die dat kunnen zeggen: ik ben nu 62 jaar en ik krijg krullen. Wat een tevredenheid. (3 december 1997)
Over het PvdA-congres:
De afgelopen dagen heb ik het PvdA-congres bezocht. Overdag. Heerlijk. Een volle zaal waar warmte uit straalt. Mijn hart vloeide over van liefde voor mijn partij.
Ik kijk naar Wim Kok en zie dat hij deugt. Ik bewonder Jan Pronk. Ik vind Margreeth de Boer sterk. En de partijleden behoren tot mijn allergrootste favorieten. (21 januari 1998)
Over zo'n positiva:
Het zijn hectische weken voor de verkiezingen, het is iedere keer hetzelfde, hoewel het voor mij iets gemakkelijker is, omdat ik mij iets minder gemakkelijk kan verplaatsen. Ik ben wat minder mobiel, maar omdat ik zo'n positiva ben, denk ik dat dit van voorbijgaande aard is.
Onzin dus, maar zo houd ik de moed erin. (18 februari 1998)
Samenstelling: Max Arian
‘ik heb altijd erg genoten’
‘Annemarie Grewel is volgende week terug.’ Dat stond vorige week op de plek in De Groene waar zij sinds 6 oktober 1982 elke week haar stukje schreef. Het was uiterst zeldzaam dat zij verstek liet gaan. Ook toen zij wist dat zij ziek was, liet zij het nooit afweten. Vandaar dat wij haar direct geloofden toen zij doorgaf dat zij naar het ziekenhuis ging maar volgende week terug zou zijn. Vorige week vrijdag, 27 februari, is ze dan toch gestorven. Nog eenmaal laten we haar zelf aan het woord, met een selectie uit haar stukjes. En Anet Bleich, die Annemarie bij De Groene Amsterdammer introduceerde, herdenkt haar. ..LE Op vrijdag 6 maart om 11.00 uur kan afscheid van Annemarie Grewel worden genomen in De Rode Hoed, Keizersgracht 100/104, Amsterdam. Daarna zal om 13.30 uur de begrafenis plaats vinden op Zorgvlied, Amsteldijk 273. ..LE Verstoppertje spelen moet Annemarie Grewels lievelingsbezigheid zijn geweest. Of misschien vond ze het juist verschrikkelijk. In elk geval speelde ze het continu. Met het lot. Met haar publiek. En met zichzelf.
www.groene.nl/1998/10