Woensdagmiddag 13 augustus. Eerder die dag heeft het Haagse pvda-lid en justitieambtenaar Yasmina Haifi (47) op Twitter verkondigd dat de jihadistengroepering IS een ‘zionistisch complot’ is, bedoeld om de islam zwart te maken. Advocaat en Arnhems pvda-raadslid Engin Bülbül (37) volgt Haifi’s meltdown die dag met verbijstering. Bülbül houdt kantoor aan de Broerenstraat in het centrum van Arnhem, onder de schaduw van de Eusebiuskerk. Op zijn bureau een doos met lekkernijen die een stagiaire voor hem uit Turkije meebracht. Op zijn computerscherm een eindeloze stroom nieuwsberichten over zijn blunderende collega-pvda’er Haifi. Hij schudt zijn hoofd om haar denkbeelden en brengt ze in verband met de verminderende populariteit van de pvda onder Nederlandse moslims. ‘Een groot deel van de Nederlandse moslims deelt haar antisemitische complotdenken. Die zijn we bij de laatste verkiezingen kwijtgeraakt. De vraag is: moet je dat erg vinden?’

Haifi’s misstap zet de toon voor de gesprekken die De Groene voert met een aantal Turks-Arnhemse pvda-leden over antisemitisme in de Turkse gemeenschap. Begin 2013 deed de Arnhemse academicus en huiswerkbegeleider Mehmet Sahin mee aan een tv-programma – Onbevoegd gezag – waarin hij werd geportretteerd als een betrokken bewoner van de Arnhemse achterstandswijk ’t Broek. Een van zijn activiteiten in de buurt was het lezen van Anne Franks dagboek Het achterhuis met Turkse jongeren. Volgens Sahin was dit nodig omdat onder Turkse Nederlanders het antisemitisme endemisch zou zijn. Yasmina Haifi’s tweet vormt een onontkoombare inleiding voor een discussie over dit vermeend wijdverbreide antisemitisme onder Turken.

Aan de overkant van de Broerenstraat, in café Dudok, zit een andere Turks-Nederlandse pvda’er, Talip Aydemir (33), websitebeheerder en van 2006 tot maart 2014 Arnhems gemeenteraadslid. Bij hem heerst verontwaardiging over de behandeling die Yasmina Haifi die dag ten deel valt. ‘Waarom mag zij haar eigen mening niet hebben?’ vraagt hij. ‘Er zijn inderdaad Turkse en Iraanse bronnen die beweren dat de leider van IS, Al-Baghdadi, een zionistische creatie is.’ Ook Aydemir heeft de nodige vragen bij de oorsprong van IS. De jihadistengroepering is volgens hem in het zadel geholpen door ‘partijen’ die er baat bij hebben. ‘Het is fake. Het bestaat te kort.’ Minder zorgen maakt Aydemir zich over de antisemitische dimensie van Haifi’s bewering. Hij vindt het kwalijker dat de vrijheid van meningsuiting blijkbaar niet absoluut is. ‘Het is zorgelijk. Mijn mening wordt onderdrukt. Als je al een beetje kritisch bent, dan ben je direct antisemitisch.’

Een klein jaar geleden vond in hetzelfde café Dudok een gesprek plaats tussen De Groene en Mehmet Sahin. De tv-uitzending waar Sahin aan had meegedaan pakte anders uit voor hem dan gehoopt. Vier Turkse jongeren met wie hij een passage uit Het achterhuis doornam deden op camera uitspraken als: ‘Wat Hitler met de joden heeft gedaan, daar ben ik wel tevreden mee.’ Sahin werd een van de slachtoffers van de commotie die daarop volgde. Zijn Turkse buren in ’t Broek bedreigden hem op straat. Hij zou een ‘Israëlische spion’ zijn die de vier jongens voor eigen gewin erin geluisd heeft. Turks-Arnhemse sleutelfiguren uit de politiek en de plaatselijke moskee droegen ook bij aan de lastercampagne door Sahins integriteit en geestelijke gezondheid in twijfel te trekken. Sahin, de bedreigingen en intimidaties moe, verhuisde. Daarna droogde de publieke belangstelling op. En daarmee ook de belangstelling voor het probleem waar Sahin aandacht voor vroeg: het antisemitisme dat volgens hem sterk geworteld is in de Turks-Nederlandse gemeenschap.

‘Mehmet Sahin heeft slechts bewezen dat er in Nederland mensen zijn die moeite hebben met het uiten van een mening’, zegt een terugblikkende Talip Aydemir. Hij lacht om zijn formele bewoording. Oké, een iets scherpere formulering dan over de kwestie-Mehmet Sahin: ‘Mehmet heeft aangetoond dat labiele jongeren in staat zijn om heel malafide uitspraken te doen. Maar dat wil niet zeggen dat andere Turken hun denkbeelden delen.’

Engin Bülbül heeft er andere kijk op: ‘Ik was niet zo geschrokken van wat die jongens zeiden in het tv-programma. Ze houden er antisemitische meningen op na die redelijk gangbaar zijn onder Turken. De denkbeelden van Turken, niet eens speciaal rechtse Turken, zijn gemeten naar Nederlandse maatstaven behoorlijk extreem. Echt, de jongens verbaasden mij niet.’

Bülbül en Aydemir behoren beiden tot het hoogopgeleide en maatschappelijk succesvolle kader van de Turkse Arnhemmers. Ze behoren alleen niet tot dezelfde Turks-Arnhemse gemeenschap. Bülbül is een Turkse Koerd. Aydemir is een etnische Turk. Tussen die twee groepen – Arnhemse Koerden en Turken – bestaat een lange geschiedenis van conflict en spanning die direct verband houdt met de binnenlandse aangelegenheden in Turkije. Raken Koerden en Turken in Turkije slaags, dan vindt die strijd ook plaats in de Arnhemse straten. In rustiger tijden leven Arnhemse Koerden en Turken ‘vredig langs elkaar, niet per se met elkaar’, aldus Bülbül. Volgens Aydemir verklaart die kloof tussen Koerden en Turken Bülbüls mening over het antisemitisme onder Turken: ‘Je moet niet vergeten dat Bülbül een Koerdische achtergrond heeft. Hij staat op afstand van de Turkse gemeenschap. Hij weet niet goed wat er leeft. Volgens mij is hij niet eens religieus. Hij komt niet in de moskeeën.’

Bülbül zegt dat hij binnen de Turks-Arnhemse gemeenschap groot is geworden. Zijn oordeel over het antisemitisme dat in dit milieu heerst beperkt zich dan ook niet tot alleen etnische Turken: ‘Ik ga daar niet kinderachtig over doen, Koerden verschillen niet zo veel van Turken. Onder Koerden is ook een flinke portie antisemitisme aanwezig. Ik zie het bij vrienden en familie.’

Afgelopen maart verscheen een onderzoek over religieus fundamentalisme van socioloog Ruud Koopmans, verbonden aan het Wissenschaftszentrum Berlin für Sozialforschung. Het onderzoek, een telefonische enquête onder 9365 christelijke en islamitische respondenten uit verschillende Europese landen, levert een beeld op van de onverdraagzame denkbeelden per bevolkingsgroep per land. Van de Nederlandse Turken gelooft 46 procent dat joden niet te vertrouwen zijn. 66 procent van diezelfde bevolkingsgroep gelooft in het bestaan van een geheim joods netwerk. Zelfs Marokkaanse Nederlanders – die als antisemieten bij uitstek gelden – halen die percentages niet.

‘Het komt door die verrekte tv-schotel waar veel Turken naar kijken’, zegt Bülbül. ‘De Turkse premier Erdogan houdt op de Turkse zenders veel antisemitische speeches. Hij is de man aan de top van de ladder. Zijn invloed is groot.’

‘Onder Koerden is ook een flinke portie antisemitisme aanwezig. Ik zie het bij vrienden en familie’

In Turkije zelf is het antisemitisme ook wijdverbreid. Zo laat een onderzoek uit 2006 van de Istanbulse denktank Tesev (Turkish Economic and Social Studies Foundation) zien dat 61 procent van de Turken liever geen jood als buurman heeft. Ook gelooft 55 procent van de Turken in de complottheorie dat joden over de wereldeconomie heersen. Dat beeld werd afgelopen mei bevestigd in een onderzoek van de Amerikaanse Anti-Defamation League dat toonde dat 69 procent van de Turken er antisemitische denkbeelden op nahoudt. Sinds enkele jaren is de relatie tussen Turkije en Israël bovendien oververhit geraakt, wat tot uiting komt in Erdogans toenemend vijandige retoriek richting Israël. Turks antisemitisme – oud en nieuw – komt om die redenen in beeld en taal steeds vaker de Turkse huiskamer binnen, ook in Nederland.

‘Erdogan is genuanceerd’, zegt Talip Aydemir. ‘Hij maakt onderscheid tussen Israël en de joden. Erdogan zegt alleen dat wat Israël in Gaza doet net zo barbaars is als wat Hitler destijds met de joden heeft gedaan.’

Volgens Aydemir is er onder Turken wel ‘een natuurlijke afkeer van de joodse staat’ maar het voert te ver om dat gelijk te stellen met antisemitisme. Dat een moslim in Nederland niks over Israël kan zeggen zonder van antisemitisme beticht te worden, ligt volgens Aydemir aan ‘goed georganiseerde clubs’ als het Cidi (Centrum Informatie en Documentatie Israël) waar je niet tegen kunt ‘opbotsen’. Als Aydemir toegeeft dat er antisemitisme kan voorkomen binnen de Turks-Nederlandse gemeenschap, dan laat hij er direct achteraan volgen dat er evengoed sprake is van ‘moslimhaat’.

Bülbül heeft wel enig idee waarom zijn collega-pvda’er Aydemir elke vorm van antisemitisme onder Turken wegredeneert: ‘Na de tv-uitzending met Mehmet Sahin voelden de Turkse Arnhemmers zich betrapt. Nederland kreeg opeens een inkijkje in hun wereld en het antisemitisme dat er kennelijk leeft. Ze kwamen in een kwaad daglicht te staan. De reflex onder Turken is om zichzelf dan te verdedigen.’

In Arnhem sympathiseert een deel van de Turkse gemeenschap met het rechts-nationalistisch gedachtegoed van de mhp (Milliyetci Hareket Partisi). Aanhangers van de mhp gaan door het leven als Bozkurtlar, ‘Grijze Wolven’. De grootste Turkse moskee van Arnhem, de Turkiyem Camii, die op vijf minuten loopafstand van de wijk ’t Broek ligt, geldt als een bolwerk van deze Grijze Wolven. De voorzitter van de moskee en invloedrijke Turkse Arnhemmer is Veysel Eroglu, eveneens een aanhanger van het mhp-gedachtegoed. Het is deze Eroglu die Mehmet Sahin vorig jaar in het Turks-Nederlandse medium Son Haber ervan betichtte ‘psychologische problemen’ te hebben en een provocateur te zijn die de vier jongens tot het doen van antisemitische uitspraken zou hebben verleid om de Turkse gemeenschap zwart te maken. ‘Iedereen kent ons en onze kinderen’, wordt Eroglu gequoot. ‘Wij hebben respect voor andere geloven en politieke opvattingen.’

‘Welke Turkse organisaties in Arnhem hebben zich nou tegen de bedreigingen tegen Mehmet Sahin gekeerd?’ vraagt Bülbül zich af. ‘Niet één. De Turkse gemeenschap hier is hecht en de rechtse figuren in hun midden gedragen zich naar buiten toe sociaal wenselijk. Ze doen het maatschappelijk goed, ze zorgen nauwelijks voor problemen, daarom is er niet zo veel aandacht voor wat er mis is. Maar in zekere zin vormen ze een “parallelle gemeenschap” met bepaalde waarden die moeilijk te bestrijden zijn. Liever dan toegeven dat ze antisemitisme kennen, maken ze Sahin zwart.’

Kort nadat het rumoer rondom Mehmet Sahin was losgebarsten publiceerde het Inspraak Orgaan Turken (iot, een samenwerkingsverband van verschillende Turkse federaties) een quickscan naar het antisemitisme onder Turkse Nederlanders. Het iot interviewde achttien mensen die representatief geacht werden voor de bonte Turkse gemeenschap en bovendien in staat waren om te ‘waarnemen zonder vooringenomenheid’. De scan opent met de constatering dat elf van de achttien respondenten wel eens meegemaakt hebben dat er antisemitische uitspraken gedaan werden door Turken. Dit antisemitisme wordt verklaard vanuit de straatcultuur, de achtergestelde positie van jongeren en het Israëlisch-Palestijnse conflict. Na deze factoren uitgediept te hebben concludeert het iot dat er ‘ons inziens geen reden [is] om in paniek te raken over een mogelijk afglijden van de Turkse gemeenschap of Turkse jongeren naar virulent antisemitisme’. Tegelijkertijd constateert het iot dat de Turkse gemeenschap de problemen die aan hen worden toegeschreven vaak probeert te ‘bagatelliseren of [te] ontkennen’.

De Turkiyem camii is gesitueerd in een oud schoolgebouw. Op een wand op de tweede etage is een afbeelding geschilderd van een grijze wolf en van figuren in Ottomaanse kledij. De voorzitter van de moskee, Veysel Eroglu, is op vakantie. Zijn tijdelijke plaatsvervanger is Ibrahim Günay (52), voorzitter van Hoca Ahmed Yesevi, een culturele stichting met een rechts-nationalistische inslag die gehuisvest is in de Turkiyem-moskee.

‘Sommige mensen noemen ons Grijze Wolven, wij noemen onszelf idealistische Turken’, zegt Günay in zijn kantoor. Aan de muren hangen Turkse en Nederlandse vlaggen en een poster van prinses Beatrix tegenover een poster van Alparslan Türkes, de stichter van de mhp. Hun idealisme komt volgens Günay tot uiting in hun streven om Turkse jongeren van de straat te houden en de Turkse gemeenschap een plek te bieden waar ze met trots de Turkse en Nederlandse identiteit kan vieren. ‘We willen mensen op het rechte pad brengen, de goede weg wijzen.’ Hun ‘idealisme’ maakt ze volgens Günay tot zo’n grote en succesvolle moskee die de helft van de Turkse Arnhemmers bedient. Ze onderhouden bovendien goede banden met gemeentelijke instanties. Ze zijn tolerant. Iedereen is welkom.

‘Die jongens hebben geen mediatraining gehad. Het is opletten geblazen met zulke jongens van het vmbo’

‘Wij respecteren iedereen’, zegt Günay. ‘Met wie bedrijft Turkije de meeste handel? Met Israël. Ik heb een joodse buurman. Wij gaan heel goed met elkaar om.’

Hij heeft maar een paar korte fragmenten van het tv-programma Onbevoegd gezag gezien. Hij weet niet precies wat de vier Turkse jongens allemaal tijdens de uitzending hebben gezegd. Desondanks is hij ervan overtuigd dat hun uitspraken nauwelijks bewijzen dat er wijdverbreid antisemitisme leeft onder Turken. ‘Van alle Turkse tv-zenders, laten we zeggen 150, zul je er niet één vinden waarop antisemitische uitspraken gedaan worden. Wat die jongens zeiden is onmenselijk.’

Günay gelooft niet dat Mehmet Sahin een groot probleem aan het licht heeft gebracht. Hij gelooft alleen dat Sahin met dit alles kwade intenties heeft gehad. ‘Ik weet het niet zeker’, begint Günay, ‘maar misschien hebben die jongens in het tv-programma geld gekregen om zulke dingen te zeggen, misschien is ze vooraf aan de opnamen verteld wat ze moeten zeggen’. Nog steeds vraagt Günay zich af wat Sahin bezielde om de Turkse gemeenschap zo te besmeuren. Een sterk vermoeden daarover heeft hij wel. ‘Sahin heeft dit allemaal als kruiwagen voor zichzelf gebruikt, hij doet alles voor zijn carrière’, zegt Günay. ‘Uiteindelijk doet hij het dus voor het geld.’

Ook de Turks-Arnhemse Nevin Dikici ontkent dat er antisemitisme in de Turkse gemeenschap voorkomt. ‘Op basis van een paar jongens wordt gedaan alsof alle Turken antisemieten zijn’, begint Dikici. ‘Ik geloof daar niet in.’ Dikici zat ook namens de pvda in de Arnhemse gemeenteraad (2010-2014), een zetel die ze bemachtigde dankzij een groot aantal voorkeursstemmen vanuit de Turks-Arnhemse gemeenschap. Daarnaast is Dikici ambulant hulpverleenster in de zorg. Dikici ontvangt in het grote en exotisch ingerichte Turkse restaurant Rijnmozaik aan de toeristenhub de Rijnkade. Het restaurant is net als het naastgelegen Turkse restaurant Troya het zichtbare bewijs van het maatschappelijk succes van de Turks-Arnhemse gemeenschap.

‘Ik vind het beeld dat geschetst wordt van de Turkse gemeenschap niet herkenbaar’, zegt Dikici. ‘Turken en Koerden kunnen goed samenleven. Ik heb ook niks tegen joden. Ik ben een humanist. Iedereen is voor mij gelijk.’

Op vragen over Mehmet Sahin reageert Dikici behoedzaam. Volgens eigen zeggen raakte ze ‘tegen [haar] wil’ betrokken bij de affaire rond Sahin. Als ambulant hulpverleenster werkte Dikici voor de moeder van een van de jongens uit het tv-programma. In die hoedanigheid vergezelde ze de moeder naar een gesprek met omroep ntr (producent van Onbevoegd gezag) waar de moeder haar beklag wilde doen over Mehmet Sahin. Dikici zegt dat ze slechts aanwezig was om de moeder morele steun te bieden. In een mail aan de Arnhemse pvda-leider Martien Louwers betichtte Sahin Dikici ervan in opdracht van de plaatselijke Grijze Wolven te handelen. Sahin mailde Louwers dat Dikici hem bij de ntr zwart gemaakt zou hebben.

‘Ik heb veel schade opgelopen vanwege die beschuldiging van Sahin’, zegt Dikici. ‘Ik heb helemaal niks gezegd tijdens die bijeenkomst met de ntr.’ Wat haar wel duidelijk is geworden is dat Sahin met een vooropgezet plan heeft gehandeld: ‘De jongens zeiden tegen mij dat Mehmet ze heeft verteld welke dingen ze moeten zeggen in het programma. Jammer dat daar geen opnamen van zijn.’

Het is voor Dikici nogmaals een bevestiging dat er van antisemitisme geen sprake is in de Turkse gemeenschap. De uitspraken van de vier jongens zijn het resultaat van Sahins manipulaties en het onvermogen van de jongens. ‘Het zijn kinderen met bepaalde problemen’, zegt Dikici. ‘Een van de jongens – de zoon van de moeder die bij mij in behandeling was – is labiel. Hij heeft een laag IQ.’ Met soortgelijke argumenten ruimt ook Talip Aydemir de beschuldigingen van antisemitisme onder Turken uit de weg. ‘Mehmet is niet deskundig’, zegt Aydemir. ‘Hij heeft geen banden met Turkse verenigingen. En hij werkt samen met organisaties, zoals de gemeentelijke welzijnsorganisatie Rijnstad, die niet bekendstaan als pro-Turks. Mehmet was dom bezig. Misschien is antisemitisme vanzelfsprekend in zijn omgeving, maar dat geldt zeker niet voor Turken in het algemeen.’ Over de vier jongens zegt Aydemir: ‘Die jongens hebben geen mediatraining gehad. Het is opletten geblazen met zulke jongens van het vmbo. Je had een ander interview als je had gesproken met Turkse jongeren die een hbo-achtergrond hebben.’

De wijk ’t Broek lijkt bouwkundig een enclave. Hij wordt omsloten door twee grote wegen. Veel van de rijtjeswoningen zijn betrokken door Turkse gezinnen. Men woont er dicht op elkaar. In mediaberichtgeving wordt al enkele jaren beschreven welke spanningen er in ’t Broek heersen tussen Turken en Koerden en hoe groot de sociale controle er is. Hier dissidente geluiden laten klinken is vragen om problemen, gelooft Talip Aydemir. Toen Mehmet Sahin het antisemitisme onder Turken aan de kaak wilde stellen, had hij kunnen weten wat de reactie zou zijn. Aydemir: ‘Hij woonde in de verkeerde wijk. Hij was bereikbaar. Had hij ergens anders gewoond, dan was hij niet meteen aangesproken. Als Mehmet de jodenkwestie had willen bespreken, dan had hij dat beter moeten aanpakken. Maar nogmaals: de antisemitische dingen die de jongens zeiden worden totaal niet gedeeld door andere Turken.’


Beeld: Beelden uit Onbevoegd gezag, 27 februari 2013.