
Mohamed zit op de eerste rij, Sammy zit naast hem en Soémi zit met haar baby op de tribune van het Amsterdamse theater De Krakeling. De première van Eigen schuld kan elk moment beginnen. Sammy is behoorlijk zenuwachtig, al probeert ze dat weg te lachen. Zit de onzichtbare rekenmachine die in haar hoofd altijd op stand-by staat in de voorstelling? Dat ze haar roze met paarse Adidas-schoenen niet aan durft als ze naar de voedselbank gaat?
Soémi is net bevallen. Dat zit zeker niet in de voorstelling, want haar teksten had ze toen al geschreven. Misschien wél dat haar vriend flinke schulden heeft en dat ze lange tijd moesten rondkomen van twintig euro in de week? Het verplichte dieet van crackers en limonade?
Of zit er iets in over de vader van Mohamed, met wiens dood vier jaar geleden ook de kostwinner van het gezin is weggevallen? Dat hij tegen zijn vrienden zegt dat hij niet mee gaat snacken omdat het ongezond is, terwijl het in werkelijkheid een smoes is om te verbergen dat hij geen geld heeft? En misschien is in het theaterstuk wel te horen dat Mohamed gepest wordt omdat hij gaten in zijn schoenen heeft?
Mohamed (13), Soémi (19) en Sammy (31) zijn drie van de jongeren die teksten hebben geschreven voor Eigen schuld, een theaterstuk over armoede, door te putten uit hun eigen ervaringen. De voorstelling is gemaakt door Tijdelijke Samenscholing en is een project van Studio 52nd en de Ouder- en Kindteams (okt), die jongeren in een kansarme situatie laat samenwerken met professionals om steeds een ander maatschappelijk probleem aan te kaarten. De voorstelling trekt na de première langs scholen door het hele land om in de klas het onderwerp armoede bespreekbaar te maken.
Tijdens de doorloop daags voor de première is Sammy aanwezig. Ze komt voorzichtig binnenstappen, alsof ze liever niet gezien wil worden, maar ze ontsnapt niet aan de hartelijke begroetingen van de acteurs en de regisseurs. Vervolgens kijkt ze toe als Carole van Ditzhuyzen, een van de regisseurs, voordoet hoe acteur Boyd Grund iets later naar voren moet hangen als hij speelt dat hij gekort wordt op zijn bijstand. Sammy lacht, tot Boyd vertelt dat hij nu zijn huur niet meer kan betalen en met zijn dochtertje, gespeeld door Sanguita Akkrum, op straat komt te staan. ‘Ze zijn echt goed’, fluistert Sammy. Vlak voordat de scènes beginnen die zij over zichzelf heeft geschreven, knijpt ze er stilletjes tussenuit naar een afspraak.
Enkele weken voor de première zit Soémi in een eetcafé in het centrum van Den Helder. Ze heeft de locatie uitgekozen en dacht dat het ‘fancy’ genoeg zou zijn om af te spreken. Voordat ze een broodje bestelt, zegt ze: ‘Ik kan elk moment bevallen.’ Daar ziet ze naar uit, het duurt nu al zo lang, dat zwanger zijn. Soémi vertelt dat ze journalist wil worden. Maar ze twijfelt: het is vast niks voor haar, het is al te laat om te beginnen, ze kan elk moment moeder worden, dus waar moet ze überhaupt de tijd vandaan halen? Ze kan niet de hele dag studeren én op haar zoontje passen.
Ze woont nu weer in Den Helder, na een zwerftocht door zo’n beetje de hele provincie Noord-Holland. Het dieptepunt was toen ze met haar vriend woonruimte had in Zaandam. Er stond een bed en verder hadden ze helemaal niks, geen spullen maar ook geen werk of uitkering. Ze leefden van de studiefinanciering van Soémi. Dat hield in dat ze twintig euro per week overhielden om boodschappen van te doen.
Soémi vertelt alles met een lach: dat ze een tijd in een pleeggezin zat, dat ze met haar vriend twee bakken lasagne kocht die in de uitverkoop waren en die dan twee avonden achtereen deelden, dat ze zoals in de voorstelling te zien is bij de Vomar probeerde de vierde in de rij voor de kassa te zijn omdat de boodschappen dan gratis zijn. Het was moeilijk, zeker, maar Soémi kreeg er handigheid in om met heel weinig geld toch de buik te vullen. Altijd eten voordat je boodschappen gaat doen bijvoorbeeld, nooit meer geld meenemen dan je budget toelaat, weekboodschappen doen en vooral niet klagen als je meerdere dagen achtereen hetzelfde moet eten. Vlees haal je bij de voordelige Marokkaanse slager, zorg dat je fruit eet (‘is altijd wel ergens in de aanbieding’) en zo genoeg vitamines binnenkrijgt, want anders word je ziek en dan heb je een probleem: medicijnen zijn duur en passen niet in de begroting.
Het strakke budgetteren komt nu nog van pas, al heeft haar vriend inmiddels werk gevonden. Elke dag reist hij per trein vanuit Den Helder naar Schiphol en terug, om zijn jonge gezin te onderhouden. Soémi zorgt door de geleerde lessen voor de hand op de knip. Zelf schrijft ze daarover: ‘Ik ben trots, want we hebben nu alle babyspullen bij elkaar en het is ons gelukt om alles nieuw te kopen. (…) Ik vind het belangrijk dat mijn kindje in nieuwe kleren opgroeit, want het is niet zijn schuld dat ik weinig geld heb. Rijke mensen hechten blijkbaar meer waarde aan bio-eten en dat soort dingen, terwijl ik het vooral belangrijk vind dat hij in nieuwe frisse dingen kan rondlopen. Een goed begin is het halve werk denk ik dan maar. Hij moet tenminste fris kunnen beginnen, toch?’
Als tijdens de première het deel over Sammy begint, heeft ze een lach op haar gezicht. Ze kijkt om zich heen en gebaart naar bekenden dat dit over haar gaat, dat zij dit heeft geschreven. Later zal ze zeggen dat die lach een masker is om geen tranen toe te laten en haar emoties te verbergen. Ook in het nagesprek roert Sammy zich, die als ervaringsdeskundige aanschuift. ‘We praten nu al een tijd over oplossingen, maar waarom verandert onze situatie niet morgen al maar over een paar jaar? Ik wil ook gelukkig zijn.’
Mo kijkt naar zijn schoenen als de scène begint waarin hij zichzelf herkent en heeft geen oog voor wat er op het podium gebeurt. Verder lacht hij vooral om de acteurs Sanguita Akkrum, Boyd Grund en Yorke Mulder-Bhangoo. Mo kent ze goed, zal hij later vertellen. Hij heeft onder meer met ze gekart en is eens met ze gaan eten.
Soémi is net naar buiten omdat haar baby begint te huilen als Grund speelt dat hij voor twintig euro weekboodschappen moet doen. Het is voor het eerst sinds de bevalling dat Soémi’s drie weken oude zoontje mee op stap is. Het spannendst aan de premièreavond vond ze eigenlijk of dat goed zou gaan, zal ze later zeggen.
De moeder van Mohamed heeft een flinke stapel Marokkaanse pannenkoeken gebakken en een grote pot thee gezet. Ze legt uit dat in de zomer vooral muntthee wordt gedronken en in de winter thee wordt gezet van shiba. Ze kent de Nederlandse naam niet van dit kruid, maar het is ook hier verkrijgbaar. Wil er nog iemand suiker?
Even later geeft de cameraman een teken en begint Mohamed te lezen. Hij wordt thuis in Amsterdam Nieuw-West gefilmd voor de trailer van Eigen schuld, gadegeslagen door zijn achtjarige zusje. Zijn moeder vertelt ondertussen dat ze van de zomer eindelijk weer naar Marokko gaan, naar de omgeving van de noordelijke stad Nador, waar haar familie woont. Ook haar schoonfamilie komt er vandaan. Hoe graag ze ook willen, het is er de afgelopen twee jaar niet van gekomen om de vakantie daar door te brengen. Vliegen is duur, zeker met drie kinderen. Voordat haar man overleed, gingen ze als gezin elke zomer met de auto naar het land van herkomst. Nu moet er gespaard worden en is het niet meer vanzelfsprekend.
Even later staat Mohamed in arcadehal De TonTonClub in Westerpark achter een autoracespel. Of iemand een foto van hem wil maken, zodat hij die naar zijn vrienden kan sturen. Later wil hij hetzelfde als hij een computerpistool in zijn handen heeft. Mohamed zit op een vmbo in Amsterdam en hij wil later politieagent worden en het liefst bij de hondenbrigade. Hij heeft het opgezocht en hij begint dan met een salaris van veertienhonderd euro. ‘Echt veel’, zegt hij. Even later vraagt hij of hij wat mag drinken.
Mohamed weet eigenlijk niet of hij arm is. Ze hebben een PlayStation thuis, die hebben niet al zijn vrienden. Ben je dan arm? En hij gaat van de zomer naar Marokko, met zijn moeder, broer en zusje. De tickets zijn duur, 2200 euro in totaal, maar zijn moeder kon het betalen. Ben je dan arm? Ze hebben wel veel minder te besteden sinds zijn vader is overleden. Vorig jaar ging het bijvoorbeeld een tijdje niet zo goed. Toen moest Mohamed vaak met dezelfde kleren naar school. Hij had speciale schoolkleding. Daar mocht hij niet mee buitenspelen. Er zaten gaten in zijn schoenen, daar werd hij door andere kinderen mee gepest.
Zelf schrijft hij daar verder over: ‘Stel je voor, het gaat nog slechter dan het nu gaat. Dan ga ik gewoon werken net als mijn broer, in een supermarkt. We hebben geen vader meer die voor ons kan werken, dus dat is wel moeilijk. Vroeger dacht ik daar vaak aan. (…) Maar ik weet zeker: het komt goed. Net als bij een toets. Stel: ik heb een vier of een vijf, zoals vorig jaar. Dan komt het ook goed. Het komt altijd goed. Dat weet ik zeker. Zeg ik ook tegen mijn moeder: “Het komt zeker goed. Alles komt altijd goed, mama.”’

Elke ochtend als Sammy wakker wordt, moet ze iets verzinnen om haar bed voor uit te komen. Vaak lukt dat, maar lang niet altijd. Het allerliefst zou ze werken met gehandicapten, dat is haar passie, vertelt ze in een café in de Amsterdamse Pijp. Zij beoordelen en veroordelen je nooit. Dat doet zij ook niet met hen en daarom was ze geliefd. Sammy sprak met hen alsof het gelijken waren en dat doet niet iedereen. Dat kan ze helaas niet meer. Te pijnlijk. Letterlijk. Ze heeft chronische pijn, nadat ze twee keer hard op haar stuitje is gevallen. Daarover praten is ook te pijnlijk, want sindsdien kan Sammy niet werken. Ze wordt er emotioneel van. Maakt een beweging met haar hand om aan te geven dat ze het over een ander onderwerp wil hebben. Later zegt ze: ‘Ik zou alles wat ik heb wegdoen als ik daarvoor in de plaats weer kan werken, onderdeel kan zijn van de maatschappij. Maar ik mag de hoop niet verliezen.’
Sinds kort gaat ze een uur in de twee weken helpen als vrijwilliger bij een instelling waar jonge gehandicapten worden geholpen. Langer gaat niet. Zelfs van dat ene uurtje moet ze dagen herstellen, maar dat heeft ze er graag voor over.
Sammy kent beide kanten van de medaille: als werkende een modaal salaris, toen was het leven nog mooi, daarna werkloos zonder inkomen en nu de bijstand. Ze kan rondkomen, maar de voedselbank heeft inmiddels geen geheimen voor haar. Ze wijst naar de broek die ze deze dag aan heeft. Die heeft ze ook daarvandaan, al ging het allemaal niet vanzelf. Je komt in aanmerking voor de voedselbank als je minder dan 180 euro per maand overhoudt na het betalen van alle vaste lasten, zegt Sammy. Je moet vervolgens van drie maanden bankafschriften laten zien. Het voelt bijna als een sollicitatieproces. Als je aanvraag wordt goedgekeurd, is het een opluchting. Je kunt zien bij wie dat zo is. Dan is het alsof er een last van ze af is gevallen.
De eerste keer dat ze naar de voedselbank ging voor eten vergeet ze nooit meer. Vlak voordat ze de deur uit ging, keek ze naar haar schoenen van het merk Adidas. Dat vond ze niet kunnen. Zelf schrijft ze daarover voor de voorstelling: ‘Geen merkschoenen. Je moet daar natuurlijk niet té anders zijn en er een beetje bij horen. Maar wat is de dresscode als je naar de voedselbank gaat? Het worden een trainingsbroek, merkloze gympen, en een oude winterjas. Ik denk dat dit beter geaccepteerd wordt. Als ik eenmaal binnen ben, kijk ik om me heen. Er is niemand die mij welkom heet en ik heb geen idee waar ik naartoe moet. Eigenlijk wil ik weer weg, maar dat lukt niet. Wat doe ik hier? Dit is niks voor mij. Het is heel druk, maar niemand kijkt naar me. Het is net alsof ik niet besta. Alsof iedereen hier wel weet wat-ie moet doen. “Ehm, ik heb hier een formulier en daar moest een stempel op, weet u waar ik die kan halen?” Ik doe vervolgens wat iedereen doet. Iedereen schuift met een mandje langs tafels waar mensen boodschappen uitdelen. “Wilt u mandarijnen? Wilt u appels?” Ik weet het niet, maar als ik nee zeg, wat zullen ze dan van me denken? Dus ik neem mandarijnen, ik neem appels. Mag ik meer appels vragen? Ik blijf gewoon doen wat iedereen doet. “Wil je witlof?” Ik ben allergisch voor witlof, maar zeg toch: “Ja graag.” “Hoeveel brood wil je?” Ik voel dat ik rood word. “Ehm, hoeveel mag ik?” Ik zeg gewoon overal ja op en probeer verder zo onzichtbaar mogelijk te blijven.’
Het grootste gemis aan een leven met weinig geld vindt Sammy dat niks meer spontaan gebeurt. Haar uitgaven staan vast. Ze heeft overal potjes voor en er is geen ruimte om daar zomaar van af te wijken. Spontaan wat drinken met vriendinnen zit er niet in. Toen ze eens met een groepje uit eten ging, zat ze de hele avond op hete kolen. Het gezelschap bleef drankjes bestellen en Sammy wist dat de rekening aan het eind van de avond gedeeld zou worden, maar zij had net genoeg om haar eigen eten te betalen. Drinken deed ze dus amper. Ze wilde ook niet eerder weg met een smoes. En ze durfde ook niet te vertellen dat ze in de bijstand zit en elke stuiver moet omdraaien. Uiteindelijk is ze toch eerder weggegaan.
Ze heeft al vaak afspraken om die reden afgezegd. Sammy wil niet als slachtoffer worden gezien. Dat anderen dan voor haar gaan betalen. Ze heeft haar trots en dat probeert ze te behouden. Ook voor dit gesprek in een Amsterdamse kroeg zat ze even in de rats: stel dat ze zelf moest betalen, wat dan? Mensen denken dat ze voor de lol in de bijstand zit. Handje ophouden en verder lekker niks doen, maar ze is er in haar hoofd dag en nacht mee bezig. Ze heeft het gevoel dat ze zich moet verantwoorden aan de maatschappij. Sammy wordt weer emotioneel en wil over iets anders praten.
Van Suzanna Jansen, auteur van onder meer Het pauperparadijs, waarin ze aan de hand van haar eigen familiegeschiedenis anderhalve eeuw armoede in Nederland beschrijft, krijgt Sammy schrijfles en leert vooral dat je groot mag denken, dat armoede je niet mag beperken in wat je allemaal kan en wil. Want dat doet armoede ook met je, schrijft de Amerikaanse hoogleraar Keith Payne in zijn veelgeprezen boek De gebroken ladder: De invloed van ongelijkheid op ons denken en leven. Payne, die psychologie doceert aan de Universiteit van North Carolina, herinnert zich het moment waarop hij door had dat hij arm was: de eerste werkdag van een nieuwe kantinejuf van zijn basisschool.
Tot dat moment had altijd dezelfde dame achter de kassa gestaan en van haar mocht Payne doorlopen zonder te betalen – zij wist van het lage inkomen van zijn ouders. Maar de nieuwe kantinejuf deed haar best en toen Payne haar met een vol dienblad voorbij wilde lopen, zoals hij altijd deed zonder er nog bij na te denken, vroeg ze hem om 1 dollar 25. Maar Payne had helemaal niks op zak en dat was het moment dat hij besefte dat hij ‘anders’ was. Want strikt genomen was er niks veranderd, zijn familie had geen cent meer of minder dan een dag eerder, maar vanaf dat moment merkte de vierdeklasser de verschillen op tussen hem en zijn schoolgenoten. Betere schoenen hadden ze, haar dat niet thuis met een bloempot werd geknipt maar in een kapsalon.
Het verlegen jongetje liet zich vanaf toen helemaal niet meer horen op school. ‘Wie was ik om mijn mond open te doen’, schrijft Payne. ‘Plotseling strekte zich een nieuwe maatschappelijke ladder voor me – en boven me – uit. De rangen op de ladder werden gemarkeerd door schoenen, kapsels en accenten, die een code uitzonden die ik nu begon te leren ontcijferen. Het feit dat er, afgezien van mijn eigen perspectief, niets aan mijn omstandigheden was veranderd, maakte niet uit. Nu was ik feitelijk arm.’
In de Verenigde Staten, maar ook in Nederland, hebben veel mensen die onder de armoedegrens leven toch de beschikking over bijvoorbeeld een mobiele telefoon, een magnetron en een laptop. Payne is er dan ook van overtuigd dat je arm voelen de echte schade aanricht. En ook dat zoiets geldt voor mensen die een modaal inkomen hebben. Want in een wereld waarin men kijkt wat de buurman heeft en zichzelf afzet tegen anderen is het mogelijk om elke maand een prima salaris te ontvangen en je toch arm te voelen. ‘In tegenstelling tot de armoedecijfers is status altijd een vloeibaar begrip omdat het wordt gedefinieerd door voortdurende vergelijkingen met anderen’, aldus Payne.
Na de première moeten Mohamed, Soémi en Sammy handen schudden. Ze worden op de foto gezet en krijgen een knuffel van Michiel Bakker en Carole van Ditzhuyzen, de regisseurs van het stuk. Sammy krijgt door alle spanning bijna geen hap door haar keel, maar ze voelt zich een ster. En belangrijker nog: ze voelt zich gezien en gehoord. Soémi krijgt cadeaus voor de baby, die iedereen komt bewonderen. Ook zij vindt het een mooie avond. Mohamed krijgt een reep chocolade. Hij eet een stuk op en stopt de rest in zijn zak, zodat hij het thuis kan delen met zijn broer en zusje.
Voor een klaslokaal van een gemengde middelbare school in Amsterdam-Noord staan Fanneke Verhallen en Annoek Snip van Studio 52nd. Verhallen maant eerst de 28 leerlingen van de vierde klas die staan te wachten tot stilte en zegt dan dat er in het lokaal drie acteurs staan die Eigen schuld gaan spelen. En dat de voorstelling is geschreven door ‘jongeren van jullie leeftijd die zijn opgegroeid of nog steeds te maken hebben met armoede of geldzorgen of hoe je het ook wilt noemen’.
Na een korte goocheltruc van Mulder-Bhangoo en een introductie over geld gaat de voorstelling via de Armenwet die door Marga Klompé in 1963 is vervangen voor de Algemene Bijstandswet naar de stelling dat armoede toch vooral dáár (‘Afrika, India, het Oostblok’) is en vooral niet híer. Ja toch? Tot Grund speelt dat hij gekort wordt op zijn uitkering en daardoor geen geld meer heeft om zijn dochtertje te voeden en op straat komt te staan, Akkrum speelt dat zij naar de voedselbank moet en Mulder-Bhangoo speelt dat hij een dertienjarige jongen is die thuis de deur niet mag opendoen vanwege mogelijke schuldeisers en drie dagen brood met suiker moet eten. Het geeft genoeg stof voor het nagesprek, ook door de cijfers.
‘In deze klas is statistisch gezien één op de drie jongeren arm’, zegt Snip. Als Verhallen vervolgens vraagt of iedereen die zichzelf daarin herkent zijn hand wil opsteken, blijven alle handen angstvallig naar beneden. Ook Kinderombudsvrouw Margrite Kalverboer zit tijdens de les in het lokaal. Zij heeft onderzoek gedaan naar opgroeien in armoede en de cijfers zijn tamelijk schokkend: één op de negen kinderen in Nederland groeit op in armoede. Dat wil zeggen: onder de armoedegrens. In grote steden als Amsterdam en Rotterdam is dat één op de vijf en in bepaalde delen van bijvoorbeeld Amsterdam-Noord of -Zuidoost zelfs één op de drie.
Maar natuurlijk is er in deze klas niemand die dat als eerste durft toe te geven. ‘Wat gebeurt er als je klasgenoten weten dat je opgroeit in armoede?’ vraagt Verhallen. ‘Dan word je gepest’, zeggen twee kinderen in koor. Anderen zeggen dan dat je dan een zwerver bent en skeer, straattaal voor blut. Er zijn ook tips voor mensen die bijvoorbeeld moeten rondkomen van twintig euro in de week. ‘Yum Yum noodles’, zegt een jongen van Marokkaanse komaf. ‘Je hebt verschillende smaken en het is goedkoop. Dus als je toch met heel weinig geld moet rondkomen…’
Als Snip vervolgens twee bordjes in de klas hangt en de 28 leerlingen vraagt of ze het eens of oneens zijn met verschillende stellingen uit de voorstellingen komt er iets meer beweging in de groep. Als Verhallen de vraag vervolgens verpakt in een stelling: er is thuis minder dan genoeg geld, is er één dapper meisje dat bij het bordje met het woord EENS gaat staan. Haar voorbeeld wordt gevolgd door een jongen, die weer tegen een vriendje zegt: ‘Als jouw schoenen stukgaan, kunnen je ouders dan meteen nieuwe kopen?’
De voorstelling Eigen schuld, inclusief nagesprek, toert langs scholen, debatcentra, gemeenten, banken en kantoren door heel Nederland. Voor meer informatie: studio52nd.nl. Enkele namen zijn om redenen van privacy gefingeerd