Ik keek weer eens naar Pointless, een quizshow op de BBC waarin vier teams van twee personen het tegen elkaar opnemen. Het doel is een antwoord op een vraag te geven dat zo weinig mogelijk punten oplevert en uiteindelijk bereikt het team met de allerminste punten de finale, waarin om een jackpot gespeeld wordt. Ik ga het verder niet uitleggen, want daar gaat het hier niet over. De vraag was een stad te noemen benoorden een bepaalde punt. In het Engels: ‘Name a city.’ Er was een vrouw die een stad noemde en dat was fout. Er klinkt dan een hard geluid en boven in een kolom waarin van 100 naar 0 wordt afgeteld verschijnt een enorm rood kruis. Waarom was het fout? Ze had een town genoemd, niet een city.
Toen brak ik. Toen kwam al mijn Brittenhaat die zich de afgelopen jaren heeft opgebouwd naar boven. In Nederland maken we onderscheid tussen stad en dorp. Daar zijn bepaalde regels voor. In het VK is er dus ook nog onderscheid tussen town en city, iets wat bijvoorbeeld bij vertalers van literaire teksten tot wanhoop leidt. En reken maar niet dat dat onderscheid simpelweg in inwonersaantallen ligt. Niks hoor. Zo heeft Norwich – een city – minder inwoners dan Luton – een town –, terwijl over het algemeen city’s meer inwoners tellen dan towns. Dus dat die vrouw in Pointless zich vergiste ligt niet aan haar maar aan de krankzinnigheid van de mensen die in dat land wonen. Of beter: aan de historie; aan hoe de dingen zo gegroeid zijn door de eeuwen heen. Er zijn daar regels, zeker, maar vaker nog zijn er uitzonderingen op regels.
Ik dacht met een broeiende woede aan de suikerpotten in dat land. In geen enkele suikerpot zit een suikerlepel! Let maar eens op als je er bent. Hoe moet je in godsnaam de suiker uit de suikerpot in je koffie krijgen?! Ik heb daar eens een opmerking over gemaakt in een restaurant. De ober keek me aan alsof ik gek geworden was. God ja, inderdaad, nu je het zegt, wat vreemd eigenlijk. Maar reken maar niet dat de volgende dag in alle suikerpotten een suikerlepeltje stak.
Ik volg de ontwikkelingen rond de Brexit met een half oog en oor. Half, omdat ik anders in een constante woede verkeer. Ik kan niet kijken naar dat veel te kleine zaaltje waarin de parlementariërs boven op elkaar gepropt zitten, waarin het nooit stil is omdat iedereen steeds maar door elkaar heen schreeuwt, waar regels uit de Middeleeuwen gelden en niemand die zich eraan stoort. Stoort? Welnee: ze vinden het allemaal geweldig, iedereen voelt zich er prima thuis omdat dit nu eenmaal de manier is waarop het altijd al plaatsgevonden heeft. Met allerlei schimmige functies en nevenfuncties en dubbele petten en lord dit en lord dat en die lord heeft net weer iets meer te zeggen dan een andere lord omdat zijn familie nu eenmaal al veel langer geleden in de adelstand verheven is. Met hun pints en miles en ounces en pounds (geld) en tergend ingewikkelde apparaten in douches terwijl ook zij gewoon een warme kraan en een koude kraan kunnen hebben, en die desgewenst kunnen mengen, en met onhygiënische dikke tapijten in de plee, hun driewegstekkers waardoor je nooit al je communicatieapparatuur tegelijk kunt opladen als je ze überhaupt al kunt opladen, met hun mode (London) en culinaire hoogstandjes (The Great British Bake-off) en mooiste tuinen van de wereld (Gardeners’ World), maar de meeste Britten lopen erbij alsof ze hun kleren bij de kledingbank halen, ze kunnen niet koken en de overgrote meerderheid van de voortuintjes ziet eruit alsof er moles en squirrels en dogs tegelijk in rondgedard hebben: de kloof tussen het één en het ander is er groter dan in welk land ook. Het is een allegaartje aan hypocriete en arrogante lui met dunne bovenlippen omdat die de hele tijd stijf gehouden dienen te worden.
En dan moet die arme May in haar eentje de EU bevechten. Terwijl de vorige premier het land in diepe ellende heeft gestort en meteen aftrad, terwijl hij van tevoren beloofde de wil van het Britse volk uit te voeren. Zijn opvolger mocht de rotzooi opruimen. Ik heb een hekel aan Jeremy Corbyn, die altijd pal tegenover May zit in dat belachelijke middeleeuwse zaaltje, met een grote tafel er tussenin waarop allerlei heel belangrijke dingen liggen en staan omdat die daar nu eenmaal altijd al hebben gelegen en gestaan. Ik heb een hekel aan hem omdat hij door May heen zit te schreeuwen en nooit iets constructiefs zegt. Hij zegt alleen maar ‘No, no, no.’ Zoek jij het verder maar uit daar in Brussel. Boris Johnson: je kunt om hem lachen, maar hij belichaamt wel de gemiddelde Britse politicus en dat is toch – of ben ik nou gek? – om het mild uit te drukken beangstigend? Kijk, ik heb totaal geen verstand van politiek, maar ik snap wel dat May versus Corbyn Conservative versus Labour is. Andere belangen, een andere ideologie. Maar beseffen die lui niet dat ze hier samen uit moeten zien te komen? Dat er soms dingen spelen die wat de eigen partij het best uitkomt overstijgen? Mijn verstand staat er werkelijk bij stil.
En het Britse volk dan? Waarom rennen die niet elke dag met honderdduizenden tegelijk in gele hesjes rond? Waarom komen zij niet in opstand? ‘Hanging on in quiet desperation is the English way’, zong Pink Floyd in 1973 op The Dark Side of the Moon. Daar hebben we het antwoord. En ook dit: ik heb een nieuwe Britse vriendin, die was onlangs in Amsterdam. Ze walgt van dat hele Brexit-gedoe, ze is recalcitrant, cynisch, ze is ergens heel erg niet-Brits. Maar ze zei ook tegen mij, nadat ik iets verteld had over het Nederlandse koningshuis: ‘Ah, yes, I always forget that you also have royals.’ Dat zegt genoeg: hoe ze ook hun best doen niet Brits te zijn, deep down telt alleen hun eigen koningshuis; het Brits-zijn, het apart zijn, hun superioriteitsgevoel is niet uit te roeien.