Iedere keer als ik schrijf, maak ik mijn eigen persoonlijkheid. Ik schep mezelf: niet alleen is ‘ik’ een ander, ‘ik’ is ook altijd anders. ‘Ik’ wisselt per stukje.
Als ik een depressie beschrijf, doe ik wat ik doe als ik depressief ben: ik onderscheid wat het verschil is tussen depressief en niet-depressief. Ik schrijf op wat depressief is. Het verschil tussen een echte depressie en een geschreven depressie is dus nihil. En toch is er verschil - en daar word ik gek van.
Ik vrees dat ik tot de categorie schrijvers behoor, voor wie het achter de tekstverwerker formuleren van een bepaald gedrag, een therapie is. Ik kan er groot genoegen in scheppen iets op te schrijven dat niet deugt. Ik hang mijn vijanden aan de galg, ik neuk de vrouwen die ik niet kan krijgen, ik verzin briljante opmerkingen, maar meestal ben ik banaal en laat ik op schrift gestelde winden en boeren en stink ik op papier uit mijn bek.
Dat lucht enorm op.
2 Waar ik erg van geniet, is de doodstraf. Ik ben al sinds mijn jeugd tegen de doodstraf, want de dood kan je niet ervaren.
Maar toch kan ik van executies zeer genieten. Er zijn bepaalde mensen die ik graag zelf naar het galgetouw zou leiden. Als beul. ‘Je kinderen zien je nu’, zou ik zeggen, ‘en ze verafschuwen je… Ze roepen dat ze niks met je te maken willen hebben. Ja, je kan maar beter dood zijn.’
Er zijn weleens momenten dat ik dit soort gedachten aan intimi kenbaar maak. Ze vinden me dan gestoord. ‘Ben je seksueel ook een sadist?’ willen ze dan weten.
3 Achter ons woonde een meisje van mijn leeftijd dat Helga heette.
Ze was angstiger dan ik. Ik kon haar bang maken, uitzinnig bang. Ik deed dat altijd. Ik was toen tien jaar. Dan liepen zij en ik door het Vondelpark en ik zei: ‘Er is hier een kidnapper, dat is een kinderontvoerder. Hij lokt je mee met snoep en neemt je mee naar het buitenland. Als je niet mee wilt, doodt hij je vader en moeder. In het buitenland verkoopt hij je aan rijke mannen die je gebruiken om op je te oefenen voor de oorlog. Ze moeten leren mensen dood te maken. Hoor je. Ze maken jou dan dood. Met een mes. Zonder dat je het ziet. Er zijn laatst vier meisjes en jongens uit het Vondelpark ontvoerd. Niemand weet waar ze zijn.’
Helga begon dan altijd te huilen en naar huis te rennen. En ik ook. Ik vond het heerlijk haar aan het huilen te hebben gemaakt, maar ik was zelf ook bang geworden.
Ik struikelde eens terwijl Helga snel, steeds sneller doorrende. Mijn eigen woorden hadden me zo'n angst ingeboezemd dat ik in mijn broek plaste.
4 Nog steeds zijn het mijn eigen woorden die me ziek maken.
Dit keer ga ik proberen mijn depressie weg te schrijven. Ik zal u er niet mee vermoeien. (Misschien volgende week nog even.)
Hij moet weg kunnen. Je moet een depressie een uitgang geven.
Het is weer doodsangst, dit keer, ik weet het zeker. Depressie is een zwarte tor die van je hersens naar je hart kruipt met een boodschap in een envelop met een rouwrand.
Verder heeft iemand het op me gemunt, denk ik de hele tijd. Ik luister naar de fluisterende bedreigingen. Ik herken de stem.
Hij is van mezelf.
We gaan in bed liggen, proberen hem te kalmeren en hem opeens te overmeesteren.
5 Er is ook een leger torren die het besef meetorsen dat je gefaald hebt.
Ik weet nog niet goed wat ik daartegen moet doen.
Rubriek
Ik heb het op mezelf gemunt
1 Ben ik mijn column? Ik hoop van niet. En soms hoop ik van wel. Ik ben in werkelijkheid vaak depressiever dan in mijn geschreven tekst. Altijd eigenlijk. Hoe komt dat?
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1995/5
www.groene.nl/1995/5