Twee woorden, ontelbare keren herhaald in een bijna priegelig schools handschrift: ik herhaal. Tot op heden blijft de kunstenaar anoniem; een soort Banksy die ’s nachts over de straten sluipt als Amsterdam al lang slaapt. Misschien is het wel een collectief. Grappig trouwens, dat we dit meteen als ‘kunst’ bestempelen. We moeten ook wel, want onder het plaveisel lonkt de gekte, en dat is een moeras waar je maar beter verre van kunt blijven.

Maar het is niet de anonimiteit van de kunstenaar die me bezighoudt. Ook niet het monnikenwerk. Sterker nog, ik heb helemaal geen zin om me de arbeid van deze persoon voor te stellen. Ik wil dat de tekst alleen maar de tekst is, daar op die tegels, woorden die zijn opgetekend zonder dat iemand urenlang met gekromde rug, zijwaarts als een krab – nu stel ik het me toch voor, zo gaat het altijd – daar die sisyfusarbeid voor heeft hoeven verrichten. Wat me bezighoudt is sentimenteler: het kunstwerk ontroert me.

Dat komt door die tere krijtletters, al bijna uitgewist voor ze goed en wel zijn neergeschreven. Maar meer nog komt het door de woorden zelf, die alleen maar kunnen doen wat ze beloven. Voortgestuwd door hun eigen zeggingskracht, straat na straat, raken ze hopeloos verstrikt met hun betekenis. Het verlangen dat ze uitdrukken, het verlangen om iets te zeggen, zal nooit worden ingelost, nog door geen miljoen kleine poederkorreltjes, want het bevindt zich buiten de woorden, ergens tussen de kieren van de tegels, in de waterdamp boven de grachten. Ze willen zo graag maar ze kúnnen niet. Wat rest is haperen, struikelen, stotteren en een eindeloze herhaling van hetzelfde.

Dit sterke staaltje ‘there’s no success like failure’ (and failure’s no success at all) deed me denken aan een ander kunstwerk dat me ontroert, zo erg zelfs dat ik het nooit kan bekijken zonder een weeïg gevoel ter hoogte van mijn middenrif en de aandrang om hardop, of althans zachtjes in mezelf, au te zeggen.

I’m too sad to tell you is een geluidloos filmpje in zwart-wit, dat in 1971 werd gemaakt door Bas Jan Ader, dezelfde kunstenaar die vier jaar later met het kleinste zeilbootje ter wereld de Atlantische Oceaan wilde oversteken maar er na drie maanden spoorloos in verdween.

In I’m too sad to tell you zien we de kunstenaar drieënhalve minuut lang huilen. There’s no more to it. Dat klinkt als aanstellerij, maar dat is het niet. Het verdriet is niet alleen écht, maar ook eindeloos veel groter dan alles wat je erover zou kunnen zeggen, dat zie je zo, veel groter nog dan de kunstenaar zelf. Het lijkt nog het meest op een dier dat in hem gevangen zit en eruit wil. Soms lukt het Bas Jan Ader even het dier in bedwang te houden: hij strijkt met zijn hand over zijn haar, sluit zijn ogen, en je ziet hoe het dier gaat liggen, hoe het zijn gelaatstrekken voor eventjes met rust laat, maar een paar seconden later moet het er toch weer uit, en dat hele gezicht breekt open in een verstomde schreeuw. Alle manieren om zich uit te drukken zijn samengeperst tot deze ene manier, die helemaal geen manier is, maar botte pijn die alleen zichzelf kan zijn. Het falen van de kunstenaar valt hier volledig samen met het slagen van het kunstwerk, want door te falen doet hij precies wat hij vanaf het begin af aan belooft: niet uitdrukken wat hij niet kan uitdrukken. Zijn tranen vinden hun weg vanuit zijn ooghoeken langs zijn wangen en zijn kin, en ik stel me voor dat ze ruim veertig jaar later op de stoepkrijtletters vallen, die toch al bijna waren uitgewist door het weer en de tijd en de honderden voetstappen.