Neem een willekeurige middelbare school in Nederland. Maakt niet uit waar Tilburg, Zaandam, Maastricht. Stel je de fysieke gevolgen voor van zon duizend leerlingen die zich rond belsignalen en masse verplaatsen. Van het ene lokaal naar het andere, door gangen en klapdeuren, trappen op en af. Ze pakken hun boeken uit kluisjes, eten meegebrachte boterhammen in de kantine, hangen tegen muurtjes tijdens tussenuren. Kletsen, giechelen, kijken. Vooral naar elkaar.
Sinds ongeveer een jaar kijkt fotograaf Raimond Wouda (1964) mee. Van grote hoogte. Hij zet een trapje neer, plaatst zijn camera, statief en lampen daarop en gaat zelf op de grond staan. Afstandbediening in de hand. En hij kijkt. Naar de stromen jongeren, de groepen jongens en meisjes. Naar hoe ze zich bewegen, waar ze naartoe gaan en wat ze doen. Op interessante momenten drukt hij op het knopje.
«Het is fascinerend om te doen», zegt Wouda. «Er is zo ontzettend veel te zien, maar dat wordt alleen zichtbaar op de foto. Met je eigen ogen kun je ter plekke nooit alles bevatten wat er gebeurt. De momenten die ik vastleg, bestaan alleen op deze fotos. Ik bevries ze.» Daarom wil Wouda zijn opnamen groot gaan afdrukken, minstens een meter twintig bij een meter vijftig. Zodat je als kijker kunt gaan dwalen in wat je ziet. Niet afgeschrikt wordt door het gefriemel van ontelbare poppetjes, maar individuen kunt ontdekken. Kunt zien wie wie in de gaten houdt, en hoe. «Hoe langer je kijkt, hoe meer sociologische dingetjes je ziet», zegt Wouda. En daar is het hem om te doen: «Dit werk is een reactie op de negatieve berichtgeving over middelbare scholen. Ik merkte dat ik me stoorde aan het beeld dat steeds vaker naar voren kwam: dat van broeinesten van allerlei vreselijks. Plekken vol geweld waar de ene na de andere leraar of leerling in elkaar wordt gemept. Natuurlijk is een middelbare school een plaats waar veel gebeurt. Alleen al door de leeftijd die je hebt gedurende de jaren dat je er naartoe gaat. Maar het is vaak ook een veilige plek, waar veel mensen later goede herinneringen aan hebben. Want wanneer zie je later in je leven nou elke dag je vrienden, speelt er altijd wel iets tussen jongens en meisjes, heb je zo vaak feesten? Díe kant van de middelbare school, de sociale en ontroerende, wil ik graag laten zien.»
Het komt daarbij van pas dat Wouda altijd al meer een beschouwer dan een deelnemer was: «Schoolfeesten bekeek ik meestal vanaf een afstand. Ik ben een control freak, die wil proberen te begrijpen waar hij onderdeel van uitmaakt.»
Raimond Wouda is documentairefotograaf, met een bescheiden voorkomen en een bedachtzame manier van praten («
snap je wat ik bedoel?»). Iemand die heel goed onopvallend in een grote groep middelbare scholieren kan staan. Hij kwam in 1992 van de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag, richting fotografische vormgeving, en maakte sindsdien bijvoorbeeld (samen met collega-fotograaf Henk Wildschut) een reportage over de bemanning van de Sandrien, een Indiase boot die anderhalf jaar aan de ketting lag in de Amsterdamse haven. Fotos van wachtende mannen: in bed, rond een tafeltje, op het dek. En van hun omgeving: functionele, armoedige ruimtes met asbakken, plastic kerstboompjes, koffiekoppen en cassettebandjes.
Hij fotografeerde korfballers. «Ook zon wereld waarin heel veel gebeurt», weet Wouda uit ervaring; hij speelde jarenlang zelf bij een korfbalvereniging. «Jongens en meisjes door elkaar, toernooien waarbij je samen eindeloos wacht op de volgende wedstrijd, liggend in het gras.» Die landerigheid wist Wouda treffend te vangen, met als hoogtepunt twee zoekende puberhanden die elkaar net niet raken. Nog niet.
En hij werkte lang aan Tuindorp Oostzaan, een project over de laatste autochtone volkswijk van Amsterdam. Wouda was er enigszins vertrouwd omdat zijn oma er woonde, bij wie hij vaak ging logeren: «Maar ik begreep het daar niet. Ik bleef een buitenstaander.»
Daarnaast werkt Wouda in opdracht: «Daar verdien ik mn geld mee.» Hij maakte portretten van Amsterdamse ondernemers in Oost en Zuidoost, strandfotos voor de gemeente Den Haag, een serie over een van de oudste ziekenhuizen in Italië vlak voordat het afgebroken zou worden.
Zijn uitvalsbasis is broedplaats de Wittenplaats, een oud schoolgebouw in de Wittenstraat in Amsterdam waar kunstenaars de voormalige klaslokalen voor lange tijd kunnen huren. Woudas ruimte is hoog en wit. Een grote tafel, een dichte kast vol dozen fotopapier, twee open kasten vol fotoboeken. Diane Arbus, Robert Frank, Weegee: vroege Amerikaanse, sociale fotografie en collegas die zich net als Wouda bewegen in het grensgebied tussen geposeerde en geënsceneerde fotos. In een hoek staat een computer waar Woudas stagiaire fotos aan het inladen is. Er hangt vrijwel niets aan de muur. Alleen wat prints op A4-formaat van afgekeurde opnamen. Zomaar, uit slordigheid. «Ik wil het graag leeg houden, zodat ik dingen kan uitproberen. Zien of afdrukken wel werken op de manier die ik in mn hoofd heb.»
Na bijna vijftien jaar fotograferen is Raimond Wouda via een omweg min of meer terug waar hij begon: bij landschappen: «Kijkplaatjes, zoals ze soms ook boven de tandartsstoel hangen. Afbeeldingen waarover je je kunt verwonderen, waarin je kunt verdwalen.» Maar dan niet meer van een stierenvechtersarena, een zwembad bij vakantieappartementen of een plein waar allerlei personen onafhankelijk van elkaar dingen doen: «Ik wilde een synthese vinden van dat soort beschouwende landschappen en de persoonlijkere portretten die ik de afgelopen jaren heb gemaakt.» Bijvoorbeeld van een bolle man, een meisje in bikini en een Engelse buldog in een achtertuin. Drie vrouwen en een man bij een kinderwagen op straat. De vrouwen kijken reikhalzend naar de inhoud van de wagen, de man staat er wat ongelukkig naast, weet met zichzelf geen raad. Een meisje in een ligstoel. «Dit vind ik zelf een van mn mooiste fotos.»
Voor de combinatie van die twee elementen zoekt Wouda nu vooral naar openbare ruimtes in Nederland waar mensen samenkomen: «Waar een balans is tussen de ruimte en wat zich daar afspeelt; waar mensen een relatie met elkaar aangaan die ze wel en niet hebben.» Bijvoorbeeld rond een tafel met broodjes: «Dat heeft iets benauwends, dat kijken en pakken. En vooral zon schaal krentenbollen in het midden maakt het zo Nederlands. Ik mag graag op deze manier naar mijn eigen cultuur kijken. Iets laten zien van de Nederlandse identiteit zonder dat het een stereotiep beeld wordt.»
Dat kan ook in de garderobe van een ontmoetingscentrum: «Echt een niksplek; mensen pakken er hun jas, dat is het. Maar juist daar ontstaat een soort dans en dat fascineert me. In een winkel heb je dat ook. Als je naar binnen stapt, doe je eraan mee, heb je ook een rol. Maar doordat ik er van een afstand naar blijf kijken, voorkom ik dat ik er een onderdeel van word. Ik kijk meer als een wetenschapper. Althans, dat probeer ik steeds meer te doen.»
Ook omdat dat veiliger is, zo heeft Wouda de afgelopen jaren ondervonden. Vooral het project Tuindorp Oostzaan hakte erin: «Daarvoor fotografeerde ik de bewoners van die wijk. Fantastisch om te doen. Ik kwam bij die mensen thuis, zat middagen in de tuin, at taartjes mee op verjaardagen. Ik had iets van ze nodig, die foto, en moest daarom eerst iets geven. Contact maken. Daar heb ik op zichzelf geen moeite mee, alleen kreeg ik geregeld de vreselijkste verhalen te horen. Over financiële problemen, slechte huwelijken, alcoholproblemen. Na uren praten maakte ik dan een fotootje en ging weer weg. Terwijl ik het gevoel kreeg dat ik voor die mensen met iets zinnigs moest komen. Advies, hulp. Alsof ik een sociaal werker was. Ik voelde me machteloos. Ging weg vol verhalen maar hield er alleen een foto aan over.»
Dat is sowieso een probleem met fotografie, vindt Wouda: «Alle verhalen die je hoort, zie je nooit terug in een foto. Daar hoeft ook niet per se iets mee mis te zijn, alleen was voor mijn gevoel de balans in dit geval weg. Ik wist niet meer waar mijn eigen zuiverheid lag. Mijn blik werd steeds meer bepaald door wat ik wist en dat belemmerde me. Toen heb ik besloten dat voorlopig niet meer te gaan doen, niet meer op die manier dat contact aan te gaan. En daarom werk ik nu met veel meer afstand, beschouwender. Niet omdat ik te beroerd ben om met mensen te praten. Het is voor mij nu alleen eerlijker om zó te werken, om minder verwachtingen te creëren bij de mensen die ik fotografeer.»
De middelbare scholieren die Raimond Wouda fotografeert, vinden het best: «Ze bemoeien zich nauwelijks met me. Het scheelt natuurlijk ook dat ik niet zelf op dat trapje ga staan. Als ik dat wél doe, gaat iedereen omhoog kijken. Nu is het niet interessant, ik sta onopvallend op de grond. Laatst vroeg een meisje voor het eerst of ik iets wilde drinken. Dat was nog nooit gebeurd. Zo onzichtbaar ben ik kennelijk.»
Zes van de tien scholen die Wouda benadert, vinden het goed als hij komt: «Het is een arbeidsintensief project. Ik ga eerst langs, leg uit wat ik wil doen en kom dan later terug om te fotograferen. Mn vriendin vraagt wel eens: waar doe je het eigenlijk voor? Je rijdt jaren rond in Nederland en straks komen er misschien drie mensen naar je tentoonstelling kijken.»
En?
«Ik heb er zoveel plezier in om dit te maken. En ja, natuurlijk ambieer ik er ook iets mee. Ik leg een tijdsbeeld vast. Ik wil de wereld verbazen. Door gewone gebeurtenissen te laten zien die het gewone ontstijgen doordat ik ze bevroren heb. Uiteindelijk hoop ik dat een paar van mijn fotos onderdeel van het collectieve geheugen zullen gaan uitmaken. Dat ik een paar iconen achterlaat.»
_
www.wittenplaats.nl
www.solar.nl