Het adagium dat wij moderne mensen sinds Descartes aanhieven – ‘Ik denk, dus ik ben’ – is al lang vervangen door dit 21ste-eeuwse adagium: ‘Ik ben, dus mobiel’. Welke factoren en actoren allemaal hun bijdrage hebben geleverd voor de creatie van die ‘perfecte storm’ van woede die over het Westen raast – die al voor Berlusconi zorgde, voor Orban, voor Brexit zorgde en nu voor president Trump – dat is voer voor historici. Ik beperk me tot drie elementen. Ze beginnen alle drie met een M:

  1. Media en mislukte emancipatie

Internet beloofde emancipatie voor iedereen op deze wereld. En beloofde ook een beter werkende democratie. Iedereen kon voortaan immers meepraten en meebeslissen, via de interactieve functie van internet. Als er zou moeten worden gestemd over al die voorstellen die op zouden borrelen uit ‘de wijsheid van de massa’s’, dan kon dat met een druk op de knop gebeuren. De regeringen van medio jaren negentig spoorden hun bevolkingen aan om zo snel mogelijk via een modem de oprit te nemen naar ‘de digitale snelweg’, om ‘de boot naar de 21ste eeuw niet te missen’. Zelden eerder is een nieuw medium zo kritiekloos verwelkomd.

Voor vele individuele burgers is deze belofte op een desillusie uitgedraaid. Men begon een website, begon een blog, reageerde op stukken in de digitale krant, mailde naar het ministerie of de premier zelf. Om na een tijdje te ontdekken dat er maar één lezer van je blog was, jezelf. Dat maakt eenzaam en boos. ‘De laatste emancipatie’, zoals ik het noem, is dus mislukt, in tegenstelling tot die eerdere emancipaties: de politieke (algemeen kiesrecht), de economische (WW, AOW, WAO), de sociale (ik ben geen arbeider meer maar werknemer) en de culturele (RTL/SBS: wij kijken GTST).

Sinds de ‘triomf van het kapitalisme’ en de aansluitende communicatierevolutie leven we in een ‘economisch en digitaal panopticum’ (Byung-Chul Han). Het kapitalisme heeft een ultieme overheersingsstrategie weten te ontwikkelen, eentje zonder fysieke uitbuiting. Het heeft een louter positief gestemde ‘prestatiemaatschappij’ gecreëerd, met als strijdleus: ‘Je kunt het!’ Sindsdien buiten we onszelf uit, al zijn depressie en burn-out volksziekten geworden. De woede over het toch niet gehoord of gezien worden, is daarom zo groot: in een wereld van ‘Je kunt het!!’ is het besef van ‘Ik kan het niet’ niet minder dan een trauma.

De eis van transparantie in politiek, bedrijfsleven, onderwijs – ja, waar niet - heeft een keerzijde: wantrouwen. Bij transparantie is geen vertrouwen meer nodig, en dus neemt het vermogen te vertrouwen af. Na elk foutje neemt de roep om controle dan toe. Niet-erkenning plus groeiend wantrouwen plus meer controle (en camera’s, ook media) door de staat over zijn burgers zijn mede-veroorzakers van die woedende kreet: ‘Ik wil de controle terug’ (‘Taking back control’ was de slogan van de Brexit-campagne).

  1. Mijn mening is mijn enige bezit

De ‘opstand tegen de globalisering’ heeft een simpele materiële kant. Bijna overal in de wereld heeft de groei van de wereldhandel geleid tot groeiende voorspoed, van China tot Afrika en Zuid-Amerika. Behalve in dat deel van het Westen wat we vroeger ‘de arbeidersklasse’ noemden. Alle aandacht gaat door Brexit en Trump intussen uit naar het Hillbilly-deel daarvan, de verarmende ‘blanke arbeidersklasse’, ook wel white trash genoemd, want geen woord kan beledigend en onmenselijk genoeg zijn voor deze groep door de de-industrialisering ‘overtollig’ geworden arbeiders. Dit soort termen zijn nodig omdat in deze tijd van ‘diversiteit’ en Black Lives Matter de dominante ideologie die is van de white privilege, de bevoorrechte blanke man.

Van die verarmende blanken zijn er steeds meer. Bijna de helft van álle Amerikaanse huishoudens heeft, los van alle schulden, hooguit 450 dollar op de spaarrekening staan voor vervanging van de koelkast. En zij zien in deze wereld van turbokapitalisme en entertainment louter en alleen succesnummers op televisie. De reactie is tweeërlei. Ten eerste keer je je dan tot iemand die in bijna alle materiële opzichten de tegenpool is van jezelf, de loser. Dan kom je uit bij iemand als Donald Trump of Boris Johnson, rijk, telegeniek, warrig haar, argeloosheid, maar wel met dezelfde borreltafelpraat en dito oplossingen om de controle over het leven en de omgeving te herkrijgen.

De heftigheid van de meningen op internet, en op de politieke bijeenkomsten – ‘Merkel Volksverraterin!’, ‘Lock her up!’ – bevestigt de analyse die de Duitse cultuurcriticus en filosoof Theodor W. Adorno in 1963 gaf in zijn essay Meinung Wahn Gesellschaft. Als leerling van Marx, Weber en Freud bezag de Adorno vooral de psychologische risico’s van ‘de mening’. Als het gaat om vragen die nog open zijn, neigt de mens ertoe zichzelf in zijn mening erover ‘vast te klinken’ of, zoals de psychoanalyse zegt, ‘affectief te bezetten’. Wie zegt hier zelf nooit last van te hebben is een dwaas, aldus Adorno. ‘Wat iemand als mening heeft, wordt van zijn bezit tot een bestanddeel van zijn persoon. En wat die mening ontkracht, wordt ervaren alsof hij zelf wordt beschadigd’. Sterker, de ‘gelijkhebber’ ontwikkelt, om de narcistische krenking voor te zijn die hij zou ervaren als hij zijn mening zou moeten opgeven, een ‘scherpzinnigheid die vaak zijn normale intellectuele capaciteiten overstijgt’.

Hierbij schiet het verstand, in dienst van de domheid, de mening te hulp, en verhardt zo deze mening tot een rotsvaste overtuiging, tot een ideologie of tot een regelrecht waansysteem rond een mythe. En voor wie in een mythe gelooft is alles een bewijs. Ook al erkent hij de noodzaak van de vrijheid van meningsuiting, volgens Adorno heeft het doen van een uitspraak an sich ook iets heerserigs en bezitterigs dat zich weerspiegelt in volharding in de meningen alsof het gaat om het bewaken ‘van zijn bezit’. Armoede en achteruitgang zijn de objectieve factoren, eenzaamheid en erkenning zijn de stuwende elementen in de eruptie van woede die nu overal in het Westen te zien is

  1. De moraal van het Wij

De dominante ideologie van de periode na de val van de Muur in 1989 werd die van materialisme, bedekt met de vlag die Reagan en Thatcher er over heen drapeerden, met daarop de afkorting TINA: There Is No Alternative. Er is geen alternatief voor kapitalisme, individualisme en zo min mogelijk overheid. Wie succes wil, die krijgt succes. De veranderingen binnen het kapitalisme van industrie naar diensteneconomie heeft daarbij grote verandering in het waardenpatroon opgeleverd. Industrialisering leidt tot seculiere, rationele waarden die open staan voor verandering, voor maakbaarheid. Een diensteneconomie maakt dergelijke ‘overlevingswaarden’ van de familie, de clan, het dorp, de natie overbodig.

Nu worden het zelfexpressie en emancipatie boven bescherming van individuele rechten geplaatst, vrijheid boven veiligheid, autonomie boven autoriteit, diversiteit boven uniformiteit, creativiteit boven discipline. Deze roep om individualiteit, en om officiële bescherming van die individuele identiteit van het ik via quota en dergelijke, knalt nu als een spookrijder op de moraal van diegenen die juist behoefte hebben aan bescherming van de gezamenlijkheid, het wij. Dat zijn de mensen die onzeker zijn en de latente neiging hebben de oplossing te zoeken in autoritair gedrag of heftige oordelen.

Het denken in termen als ‘winnaars en verliezers’, overeenkomstig de digitale code van nullen en enen, is dominant geworden. En de betiteling van de verliezer als Boze Blanke Man, Tokkie, White Trash en Racist laat zien hoe dominant de winnende ‘elites’ zijn geworden in de definitie van de werkelijkheid en de bijbehorende verklaringen voor dat abject geachte gedrag van die ‘betreurenswaardige mensen’ (‘deplorables’). Kortzichtigheid, vreemdelingenhaat, en hebzucht vormden vaak de kern van de verklaringen. Deze trits laat vooral zien in welke parallelle werelden ‘hoog’ en ‘laag’ zijn komen te leven in onze op maximaal profijt en maximale aandacht gerichte prestatiemaatschappij.

De ‘opstand tegen de globalisering’ heeft namelijk niet als belangrijkste kern de wil van alles en nog wat te willen hébben, maar de wil iets te behóuden. De behoudzucht en de eenzaamheid waardoor velen nu blijkbaar worden overvallen, doen denken aan wat de Frans-Algerijnse schrijver Albert Camus als kern ziet van De mens in opstand (1951). Zijn analyse moeten we zien tegen de achtergrond van de dekolonisatiestrijd tegen het heersende Europa, met zijn prententieuze Verlichtingsfilosofie van ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’. Door de enorme arm-rijk-kloof in het geglobaliseerde heden is de analyse weer relevant: ‘In een samenleving is opstandigheid alleen mogelijk in groepen waar een theoretische gelijkheid een grote feitelijke ongelijkheid verhult.’ Volgens Camus komt de rebel in opstand om twee redenen. ‘Hij streeft naar erkenning voor iets wat hij bezit, en waarvan hijzelf in bijna alle gevallen al heeft erkend dat het belangrijker is dan alles waar hij jaloers op zou kunnen zijn’. En dat iets is respect, en het behoud van het eigen, minimale leven in de buurt, met de naasten. De zin van ‘de opstand’ is voor Camus ook de uitbraak uit het isolement: ‘Ik kom in opstand, dus wij zijn’.

De woede van zo veel mensen nu is naast het materiële en mediale ook vooral een psychologische kwestie: mensen zijn in tijden van onzekerheid sneller geneigd autoritair te worden dan in tijden van voorspoed en harmonie. Dat is de stelling Amerikaanse politicoloog Karen Stenner uit 2005: The Authoritarian Dynamic. Wat aanzet tot intolerantie is de ‘normatieve dreiging’, wat in wezen een bedreiging is van de integriteit van de morele orde (zoals zij die zien natuurlijk). Het is de waarneming dat ‘wij’ uit elkaar vallen. Dat is de overeenkomst tussen Stenner en Camus. De autoritaire mens wil zijn greep op de omgeving, de samenleving, beschermen. Het bewijs vond Stenner in haar tests met proefpersonen. Zij liet hen gefabriceerde artikelen lezen. Als ze lazen dat de Amerikanen meer op elkaar gingen lijken, waren de latent autoritairen niet racistischer of intoleranter dan anderen. Als ze daarentegen lazen dat Amerikanen in moreel opzicht meer van elkaar gingen verschillen, dan werd de knop van de ‘autoritaire dynamiek’ ingedrukt. En dan kreeg het woord ‘ordehandhaving’ hogere prioriteit dan het begrip ‘vrijheid van meningsuiting’, om maar wat te noemen.

Deze bescherming van het ‘wij’ versus bescherming van het ‘ik’ is vooral een symbolische strijd. In een assertiever en onzekerder wordende multiculturele samenleving is daar steeds minder gebrek aan: Zwarte Piet, boerka, muezzin-oproep tot gebed of een apart zwemuurtje voor vrouwen. Het paradoxale is dat de algemene trend naar minder geweld en meer tolerantie juist de voorwaarden schept om de latent autoritairen te activeren om een krachtige terugslag te forceren. Hoe is deze ogenschijnlijke tegenstelling op te lossen of te verzachten? Volgens Stenner kunnen we de intolerantie ten opzichte van verschillen het beste beperken door de gelijkheid te benadrukken en te bespreken. ‘Uiteindelijk creëert niets grotere tolerantie bij de intoleranten dan een overvloed aan gezamenlijke en uniformerende overtuigingen, praktijken, rituelen, instellingen en processen’.

Dit betekent dat geen gemeenschap, geen natie kan bestaan als iedereen alleen voor zichzelf leeft, of zich ‘wereldburger’ noemt, en zich niet gebonden wil weten aan een stuk grond of een stuk geschiedenis op dat stuk grond, en daar dus ook elke verantwoordelijkheid voor afwijst. Dat is namelijk precies het einddoel van de kapitalistische globalisering: alleen nog producenten en consumenten. Beide groepen hebben geen oog voor hen die niet produceren of niet of nauwelijks kunnen consumeren. Zonder gezamenlijke publieke moraal is het leven op deze wereld er een van allen-tegen-allen.


Henri BeundersHoogleraar Ontwikkelingen in de Publieke Opinie, Erasmus Universiteit Rotterdam