Extremistische groepen twijfelen constant aan de actuele democratie.

De democratie wordt dan altijd «een schijndemocratie» genoemd, de leden zijn meestal «laf,» en eveneens klinkt dan immer de roep om «revolutionaire verandering, revolutionaire verbetering en revolutionaire vernieuwing» (Lenin).

De parlementaire taal wordt meestal als eerste aangevallen.

Een minister vertelt niet meer iets «dat op gespannen voet met de waarheid» staat, maar «hij is een schoft en hij liegt». Een hoogwaardigheidsbekleder neemt geen «discutabele beslissingen» meer, maar is een «gevaarlijke rand debiel die onmiddellijk moet verdwijnen».

Die parlementaire taal is de zwakste schakel van onze democratie. Consensus moet namelijk ook in de taal worden bereikt. Voorzichtigheid is geboden. Wie wil regeren en besturen, zal zulke woorden moeten gebruiken die beide partijen naar eigen inzicht kunnen interpreteren. Dat kan het best door clichés te gebruiken, onbetekenende zinswendingen en een vorm van welbewuste onduidelijkheid.

Taal is eigenlijk nooit toetsbaar, maar hoe harder de woorden en de zinswendingen — áls-dit-dán-dat-constructies — zijn, hoe nauwer de ruimte is waarbinnen je nog kunt onderhandelen en bewegen.

«Nederland is vol» — het is op deze plek al eens eerder beweerd — heeft al een hele rondgang gemaakt. Een voorbeeld van duidelijke taal, net als «vol is vol». Het waren «foute» zinnen. Fout tegen de achtergrond van de Tweede Wereldoorlog waarin Nederland toch overwegend «grijs» was, fout in een klimaat dat solidariteit betracht met minderheden en fout in een gemeenschap die de buitenlanders nota bene zelf hier naartoe had gehaald en dus daarvan de consequentie moest trekken. Fout kortom, omdat het het gesprek onmogelijk maakte. Het is zeker de verdienste van Fortuyn geweest (en eigenlijk al van Bolkestein) dat hij de betekenis van «Nederland is vol» heeft veranderd. Eigenlijk heeft hij er een zin zonder betekenis van gemaakt. Namelijk: wat is vol eigenlijk? Vol allochtonen? Vol asielzoekers? Laten we alles even «nuanceren». Nuanceren is vaak: ontdoen van een oude betekenis. Hierdoor is het debat zich op twee niveaus gaan afspelen.

Het eerste niveau is: «Luister, ik zeg Nederland is vol, daarmee bedoel ik niets racistisch.» En het tweede niveau: «Gooi al dat buitenlandse tuig eruit!» Die twee niveaus zijn inderdaad tegen gesteld.

Omdat dezelfde zin nu door elke groep naar believen kan worden geïnterpreteerd, voelt iedereen zich erbij thuis en wordt Pim «onze held, want hij zei wat ik dacht».

PvdA en VVD waren zelf al twee tegenstellingen.

De taal die zij moesten hanteren gedurende hun paarse periode moest uiterst vaag zijn — en helemaal afgeleid van consensus. Het adagium van Paars was: werk, werk, werk. Het werd een doelstelling en al het taalgebruik en alle handelingen en woorden werden daaraan gekoppeld.

Werk voor wie? PvdA: voor de werklozen. VVD: dan moeten wij de mogelijkheden krijgen om werk te veroorzaken. Dat dit zou stuklopen was eigenlijk een vereiste. Dat het niet stukliep, komt door iets wonderlijks: men hield van elkaar. Een huwelijk uit schuldgevoel. Iedere partner sprak een andere taal, maar men bleef bij elkaar voor de kinderen, terwijl ieder voor zich een andere partner wilde.

De LPF, gemangeld tussen CDA en VVD, probeert zich nu met harde taal een positie te verwerven. Zolang wij een democratie hebben, zul je merken dat zij constant worden teruggefloten. De wal zal het schip keren. Tot één van de partijen hierin geen zin meer heeft.

Volgende week: rancune gaat over domheid.