Er zijn in Nederland een paar talentvolle ontwerpers die met pijn en moeite overeind blijven. De oude Max (Heymans - bdw) heeft natuurlijk als eerste laten zien dat er ook kleding kan worden gemaakt die uitstijgt boven het standaardaanbod. Van hem hebben de anderen en vooral ik veel geleerd. Hij heeft me destijds, toen ik nog in Den Bosch werkte en niet uit de verf kwam, naar Amsterdam gehaald, samen met Benno Premsela en mijn eerste verloofde, Jan Bolkestein, de minder succesvolle broer van Frits. Dan heb je nog Nico Verhey, een schat die helaas een beetje pech heeft gehad. Ook Edgar Vos respecteer ik: zoals hij door het leven gaat, zo moet het. Niet met de ellebogen werken en je werk voorop stellen. Meer hebben we niet.
De echt goede ontwerpers zijn eenlingen die op hun eigen kompas varen. Wat dat betreft kunnen we veel leren van de Belgen. Iedereen weet wie De Meulemeester en Dries van Noten zijn. Zij hebben met steun van de Belgische overheid de mode-industrie uit het niets laten herrijzen. Ze kregen een paar jaar om naam te maken. Zonder dat er roddel en achterklap bij te pas hoefde te komen. In Nederland werkt het helaas anders: je kunt alleen iets bereiken als je overtuigd bent van je eigen kunnen. Ik heb altijd in mezelf geloofd, ook toen ik nog geen knoop kon aannaaien. Van roddels heb ik geen last; ik sta er ver boven en ik bezondig mezelf er niet aan. Ik wil het niet en het interesseert me niet. Ik heb nooit gedacht: hoe zou die jongen het doen, zou hij nou een rijke vriend hebben? Dat is me te min.‘
'NATUURLIJK WORDT ER ook over mij geroddeld, maar als je die verhalen analyseert, zie je afgunst. Mijn kleren zouden overbodig zijn en te theatraal. Ik pretendeer haute couture te maken en geen pret-a-porter. Ik hoef mijn jurken niet met veel geschut te laten zien, want ik heb een trouwe klantenkring die mijn talent waardeert. Elke keer lukt het me weer om ze te verrassen met een collectie die internationaal, in Abu Dabi, Rome, New York en Parijs, gezien kan worden. Zonder me iets van anderen aan te trekken. Om die reden is het ook zo'n eenzaam avontuur. Waarom ik Frans Molenaar en Mart Visser niet noem? Omdat het kennelijk in Nederland nodig is om mensen op slinkse wijze achter je te krijgen. Frans Molenaar stuurt videobanden op naar mijn klanten waarin hij zegt: “Komt u eens bij mij kijken, Frank Govers houdt ermee op.” Dat wist hij al te melden toen ik het nog niet openbaar had gemaakt. Een van mijn klanten schrok zich rot. Dat is toch niet waar? zei die, want dan mag ik wel extra gaan inslaan.
Mart Visser vindt het ordinair wat ik maak. Een gotspe! Hij zit uit publiciteitsoverwegingen altijd op de eerste rij bij mijn shows. Ik zou als ik hem was met een grote boog om die vermeend-ordinaire modeshow heenlopen. Dan maar geen foto in de Prive. Hij beschouwt zich als mijn opvolger, een rol die die lieve Meta Struycken zich eigenlijk had toegeeigend. Zij heeft een heel goed talent; jammer dat het is mislukt door verkeerde investeringen. Ze was te goed van vertrouwen. Mensen als Mart Visser denken dat je wild om je heen moet slaan als je begint. Hij laat zijn vriend zeggen dat hij al voor drie ton gratis publiciteit heeft gehad. Wat heeft dat voor zin? Blijf zelf overeind en ga geen dingen zeggen die niemand iets aangaan. Dat is niet de manier om gestalte te geven aan je talent.
Ik ben gelukkig niet afhankelijk van leuke foto’s in Prive om een zaal vol te krijgen. Mijn klanten zijn niet luidruchtig. Die bestellen zo wel. Het is een enorm vertrouwen, zonder dat ik er woorden aan vuil hoef te maken om dat vertrouwen te winnen. Dat is mijn staat van dienst.
Ik roddel niet over Frans Molenaar, ik heb kritiek op zijn karakter. Hij probeert zichzelf omhoog te trekken als de klokkeluider van de Notre Dame. Hij stelt zich op een niveau met mij, terwijl ik een gepassioneerde ontwerper ben en hij een zakenman. Hij pakt alles aan voor geld. Op het verzoek om voor een stel vuilnismannen te ontwerpen, zou ik zeggen: u moet niet bij mij zijn. De KLM-uniformen zou ik wel als een verlengstuk van mijn werk beschouwen. Wat Frans Molenaar heeft gedaan, vindt ik burgertuttig. Verkeerde kleuren, materiaal niet goed, en dan die sjaaltjes onder de kin: alsof stewardessen kwijlen.
OVERAL WORDT GERODDELD, ook in Parijs. Ik zag een interview met Yves Saint-Laurent, voor wie ik veel bewondering heb. Er wordt, alleen maar om die wereldnaam een douw te geven, van hem gezegd dat hij aan de drank is en aan de drugs en depressief. Het gekke is dat hij net als ik heeft geleerd om zich ertegen te wapenen. Wat wordt er niet over Calvin Klein geroddeld! Dat hij aids heeft en een verstandshuwelijk. Toen Kenzo pas in Parijs begon, werd hij wel door de internationale pers opgemerkt, maar niet ontvangen door zijn collega’s. Tot het ogenblik dat Saint-Laurent en Lagerfeld vonden dat het goed was wat hij maakte. Minne methoden kwamen daar niet aan te pas.
Ik vind het leefklimaat in Nederland tamelijk zorgwekkend geworden. Daar past nauwelijks nog haute couture in. Mensen maken zich zorgen over de toekomst, hebben studerende kinderen. Er zijn er veel het land uit om te overleven. De spoeling wordt dunner. Met de nouveaux riches heb ik geen binding. Toch heb ik een goed seizoen achter de rug, een stuk of zeven bruidsstoeten gedaan, waarbij ik de hele familie heb aangekleed. De een trouwt in Venetie, de ander in Canada of in Laren.
Ondanks dat is de boodschap van mijn laatste collectie - een hommage aan de vedettes van de cinema - niet genoeg aan bod gekomen. Daarvoor is mijn audience te kleinschalig geworden. Jammer, want vrouwen als Greta Garbo, Claudette Colbert, Marlene Dietrich en Audrey Hepburn waren toonaangevend en hebben in hun kielzog miljoenen meegesleept die er net zo uit wilden zien.
De Nederlandse modepers helpt ook niet mee. Op Pauline Terreehorst na, die een afgewogen oordeel heeft en dingen kan afzetten tegen internationale ontwikkelingen, zijn journalisten erop uit om elke jute zak met een blote buik, een paar afgetrapte legerlaarzen en een alpinopetje nog interessant te vinden. Ik vind ook dat ze niet goed worden begeleid door die homofiele stilisten die met grote tassen sjouwen alsof ze thuis brand hebben gehad. Er zijn vrouwelijke journalisten die zich nog graag met die typen omringen ook. Als je ziet wat er tegenwoordig naar binnengaat als het Concertgebouw begint. Verkreukte bermuda’s, blote benen met muggebeten. Ik ben blij dat ik goed ben opgevoed. Ik heb mijn moeder, ze is nu 94, alleen maar mooi gekleed meegemaakt. Mijn hele leven ben ik mijn eigen stijl trouw gebleven, maar mijn tijd is geweest. De mogelijkheden zijn er ook niet meer. Ik heb geen zin om tegen die anti-mode op te boksen.’