De grote kracht van de Rotterdamse rapper Hef is zijn ontspannen, bijna lome toon © Ilja Meefout / Lumen

Een paar keer in mijn leven ben ik gepolst om een biografie te schrijven, en altijd moest die gaan over een rapper. Managers of labelmedewerkers belden vrijblijvend op. Zou de heftige jeugd van deze hiphopsensatie niet perfect zijn voor een boek?

In eerste instantie voelde ik me als verstokt rapliefhebber gevleid bij die verzoeken, tot me duidelijk werd hoeveel andere schrijvers al vóór mij waren benaderd. En ik wist steeds: ik ben hiervoor niet de geschikte persoon. Eens belde de manager op van een rapper die net ongunstig in het nieuws was gekomen – iets met een auto, met vrouwen, en met het woord ‘kech’. Of ik snel een persbericht van vijftigduizend woorden wilde schrijven, en dat binnen een maand als boek kon uitbrengen. Mijn wedervraag: zou ik het verzoek van die manager dan ook in het verhaal mogen verwerken, zou ik mogen reflecteren op hoe de artiest zijn imago wilde opvijzelen? Daarmee was het contact verbroken.

Een andere keer kwam het wel tot een koffieafspraak met een populaire rapper en zijn labelbaas. Ik was nieuwsgierig, ik dacht: hiphop in Nederland is zo invloedrijk, er wordt te weinig inhoudelijk over geschreven. Ja, af en toe verschijnen er overzichtswerken, een enkele rapper heeft zelf een boek uitgebracht waarin songteksten worden geanalyseerd. Maar er zijn amper aansprekende levensverhalen van rappers opgetekend, en dat blijft zonde: waarom sijpelt deze scene zo weinig door in boeken?

De labelbaas zat klaar in het café en vertelde uitgebreid over de duizelingwekkende streamingcijfers van de betreffende rapper, de uitverkochte shows waarbij elk schrijversoptreden verbleekt. De rapper daarentegen deed iets waarmee hij de verhouding tussen hedendaagse hiphop en literatuur onderstreepte: hij zegde niet eens af, hij kwam gewoon nooit opdagen.

Wat ik eigenlijk bedoel te zeggen: wat fijn dat Erik Jan Harmens zich over het leven van rapper Hef heeft gebogen. Het is een verrassende, wonderlijke combinatie. Harmens (1970, Harderwijk) bouwde al een volwaardig oeuvre op als gerespecteerd dichter en romanschrijver, momenteel werkt hij aan de biografie van Menno Wigman – en bij mijn weten heeft hij nooit eerder geschreven over hiphop. Juist dat wekt interesse: Harmens vertegenwoordigt geen vastgeroeste blik vanuit de muziekjournalistiek, maar is iemand die Hef met open vizier tegemoet kan treden. Uit zijn literaire werk blijkt zijn fascinatie voor hoe (vreemd) mensen in elkaar kunnen zitten, tegen welke angsten ze zoal strijden.

Afgaande op Puur is Hef (1987, Rotterdam) iemand die de nodige innerlijke demonen moet bedwingen. Op meerdere plekken beschrijft Hef gevoelens die alles in zijn lichaam overnemen, maar die hij voor zijn omgeving weghoudt; of nou ja, dat beschrijft Harmens, want dit boek is een directe weergave van wat Hef hem vertelde, waarbij Harmens zelf niets interrumpeert of duidt.

Als Hef op school gepest wordt, laait vanbinnen voortdurend de schaamte op. Hij ziet zijn ouders vanuit huis drugs verkopen, merkt hoe ze van elkaar vervreemd raken en stuurt zelf op een dag zijn vader weg, krijgt later frictie met de halfbroer die hem op het spoor van hiphop heeft gezet, ruziet met bekende collega-rappers – maar van alle wrevel en onrust toont hij aan de buitenkant niets. Zelf stelt Hef – echte naam: Julliard Frans – dat hij ‘gewoon een soldatenmentaliteit’ heeft. Elders: ‘Die kan ik in een vroeg stadium herkennen: emoties. (…) Als ik het niet wil, druk ik het weg en is het er niet meer.’ En al aan het begin van Puur onderscheidt hij ‘pijn die pijn doet en pijn waar je sterker van wordt’. De zin erna: ‘Voor mij valt alle pijn in de tweede categorie.’

Het zijn boeiende passages, om meerdere redenen. De eerste: ze voegen iets wezenlijks toe aan Hefs werk. Ik herinner me nog goed dat hij doorbrak als rapper, in 2008, en dat was niets minder dan een sensatie. Over een stevige beat rapte Hef onverbloemd over zijn leven in Hoogvliet, waar hij leefde op de block, met vrienden rondhing, drugs verkocht: ‘Je bent op zoek naar puur om te gooien in de mix/ N**** geef me een uur en ik heb het gefixt.’ Hefs grote kracht was zijn ontspannen, bijna lome toon. Heel overtuigend, heel gecontroleerd. Alsof het hem helemaal geen moeite kostte.

Zo is hij sindsdien altijd blijven rappen. Tegenwoordig behoort hij, met negen soloalbums en miljoenen streams, tot de oudjes binnen de Nederlandse hiphop. In de afgelopen jaren zijn tal van jongere acts, die nadrukkelijk probeerden te laten zien dat zij ook straat waren, alweer van het toneel verdwenen; Hef daarentegen blijkt bijzonder honkvast – een geruststellend constante aanwezigheid in een genre dat gedomineerd wordt door trends van de dag.

Puur is geen ontmoeting tussen verschillende werelden, het is een monoloog van iemand wiens woorden strak en zonder rem zijn opgetekend

Waarom die passages ook intrigeren: ze klinken authentiek, zoals veel passages in Puur. Hier neemt iemand het woord die zich gewoonlijk verre houdt van literatuur of tijdschriften; als je tegen Hef begint over ‘papier’, denkt hij niet aan de pagina waarop deze zin gedrukt staat, maar aan het straatsynoniem voor geld. Hef heeft het in dit boek voortdurend over de barkies en doezoes die hij als tiener zelf ging verdienen met stelen, met deals, met overvallen, ten slotte met zijn pokoes (muziek). Behalve een boek over een rapper is dit eigenlijk ook een boek over hedendaagse taal. Hef onderbreekt zijn relaas aanhoudend met stopwoordjes, ‘je weet toch?’, terzijdes over hosselen. En een van zijn grootste voorliefdes blijkt keer op keer jonko roken, waarmee hij die emoties wat verder weg rookt en waar hij ook eindeloos vaak over rapt.

Dit soort dingen maakt Hef geen artiest aan wie ikzelf gauw zou hebben gedacht voor een boek, maar Harmens heeft het levensverhaal overtuigend opgetekend. Directe, korte zinnen. Alles in de eerste persoon enkelvoud. Amper metaforen. Hef kletst tegen de lezer alsof hij tegenover hem aan de bar is komen zitten, openhartig en ongeremd. Dit is een jongen die opgroeide in een Nederland dat gewoonlijk verborgen blijft, vol armoede en anonimiteit. Zijn grote doel: daaraan ontkomen. In een gelikt mediaverhaal zou hij vandaag de dag afstand doen van criminele jeugdzondes. In Puur staat niets wat spijt suggereert, alleen af en toe een fijn zinnetje waarmee een heel wereldbeeld wordt onthuld. ‘Achteraf denk ik dat we onderzochten waar we meer geluk in zouden hebben: de drugs of de muziek.’

Het werd uiteraard de muziek. Het wonderlijke is wel: dit boek gaat eigenlijk amper over muziek. Her en der worden rappers genoemd, heel af en toe duikt er een citaat op uit Hefs werk, maar vervolgens wordt daar bijna niets mee gedaan. Elke bredere context ontbreekt. Er worden jammer genoeg helemaal nergens maatschappelijke kaders of trends gekoppeld aan Hefs werk. Geen voetnoten of bredere bespiegelingen; geen interviews met derden. Het resulteert in een smakelijke monoloog, waarin ruwweg de chronologie wordt gevolgd en veel witregels zijn aangebracht, ongetwijfeld omdat Hef uitblinkt in anekdotiek. Dan vertelt hij bijvoorbeeld over zijn familie op Curaçao, die uitsluitend bestaat uit junks. Hef reist erheen, geeft een dakloze neef kleingeld. Die stopt de muntjes weg in allemaal verschillende zakken. Want: als je meerdere munten in dezelfde zak doet, horen mensen het en loop je dus gevaar bij andere junkies.

Een fraai beeld. Alleen in de loop van Puur dringt zich toch een gebrek op, of in elk geval een vraag: wat staat er precies op het spel? Waarom luisteren zoveel mensen naar Hef, wat maakt zijn muziek en ook zijn persona zo aanlokkelijk?

Dat blijft in dit boek allemaal onbelicht. Tegenover iedere geslaagde anekdote staat helaas ook het nodige ijdele gemijmer. Hef omschrijft zichzelf als een ‘ontdekker van de wereld’, voelt zich ‘enorm verwant met André Hazes’ want ze zijn ‘allebei onbegrepen’. Maar wat wil hij ontdekken? Wat wil hij overbrengen?

Hef blijkt niet alleen aan jonko verslaafd, maar ook aan seks. In diverse passages klinkt er een vrouwbeeld door waar zelfs Baudets oren van zouden klapperen: ‘Ik word ook niet slimmer van discussiëren met vrouwen over allerlei shit. (…) Dat ik iets vind en dan zij van: “Ja, maar ík vind dit.” Shut the fuck up, man.’

Oké, kun je zeggen, dit is gedachtegoed dat in veel hiphop resoneert, dus: passend om dat in een boek ook aan de orde te stellen. Helaas gebeurt er daarna niks mee. Het wordt niet bevraagd of becommentarieerd. Op die momenten is het extra jammer dat Harmens zelf zo afwezig en dus automatisch kritiekloos blijft. 25 gesprekken voerde hij met Hef, zo vermeldt het nawoord, maar hoe die precies verliepen: geen idee. Hoe begroetten ze elkaar, met een hand, een boks? Wie paste zich aan wie aan? Wie kwam eigenlijk met het idee voor dit boek? Gingen ze weleens in discussie, wanneer knetterde het? Las platenlabel annex uitgever Top Notch mee, werden er eisen gesteld? Fronste Harmens bij die seksistische uitspraken? Puur is geen ontmoeting tussen verschillende werelden, het is een monoloog van iemand wiens woorden strak en zonder rem zijn opgetekend.

Ik bleef me afvragen: waarom willen rappers eigenlijk dat er een boek over hen verschijnt? Is het ijdelheid, die drang om niet alleen hitlijsten maar ook boekhandels te vullen? Hef zelf laat in Puur weinig twijfel over zijn motivatie: ‘Dit boek schrijven is leuk, maar wat ik vooral leuk vind is money maken met dit boek.’

Ik denk dat er ook iets anders meespeelt: de drang naar officiële erkenning. Acceptatie door klassieke instituties. Veel hiphop is immers opgekomen vanuit een underdogpositie. Voor Hef was in onze in veel opzichten ongelijke, discriminerende samenleving amper plaats, tot hij begon met rappen. In zekere zin schuilt hier een diepe tragiek in. Emoties? Grondige zelfanalyse? Nee, overleven is het credo. Je laten gelden. Veel rappers slaan voor een massaal publiek de hardste kreten uit, maar in zekere zin zeggen ze allemaal: zie mij, kijk, alsjeblieft, luister naar mij. Hier ben ik, en ik tel mee. 