‘Ik vind niks van hem.’
‘Vind je hem aardig of niet?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Waarom weet je dat niet?’
‘Gewoon, omdat ik het niet weet!’
Ze besloot er niet meer naar te vragen. Ze keek voor zich uit naar het dressoir, vermeed het portret van haar moeder en wendde ten slotte haar hoofd af.
‘En je studie?’ vroeg haar vader opeens.
‘Wat is er met m'n studie?’
Ze wist dat het onderwerp kwam.
‘Doe je daar nog wat aan of… ’
‘Wat bedoel je, papa?’
Haar vader draaide zich om om tegen de muur te praten. ‘Zoals ik het zeg: wat doe je met je studie!’
‘Ik hoef, zoals ik vorige keer ook al heb gezegd, alleen nog maar mijn scriptie te schrijven!’
‘Wanneer doe je dat dan?’
‘Als ik klaar ben met mijn onderzoek.’
‘Wanneer ben je klaar met je onderzoek?’
‘Als ik alle informatie heb.’
‘Wanneer is dat?’
‘Jezus… Ik ben afhankelijk van andere mensen… Misschien in december!’
‘Dus in december ben je klaar.’
‘Misschien… Heus, ik studeer af, pap. Echt waar.’
Haar vader meed haar aan te kijken. Even zochten zijn ogen de hare. Vervolgens knikte hij langzaam. ‘Wat knik je?’ vroeg ze.
‘Nou… goed. Dan vind ik hem aardig’, zei hij.
‘Wat bedoel je?’
‘Als jij in december afstudeert, vind ik die William aardig.’
Ze zocht in haar geest haar moeder op. En zei zonder een woord te spreken: ‘Hoe komt het dat jij niet gek geworden bent van hem? Of werd je wel gek van hem, mam?’ Haar moeder zei, zoals gewoonlijk, niets terug. Ze voelde haar hart in haar hals kloppen en wist dat ze rood van ergernis werd en wilde eigenlijk niet dat hij dat zag.
‘Je vindt hem dus aardig?’ vroeg ze.
‘Ach…’
‘Je zei daarnet dat je hem aardig vond.’
‘Als jij in december afstudeert, ja. Dan vind ik hem aardig.’
‘Maar ik studeer misschien wel af in Amerika, want hij wil dus snel naar Amerika. Het is een Amerikaan. Hij is arts. Dat moet je toch leuk vinden, dat ik een arts als vriend heb. Een gestudeerde jongen.’
Zo, ze had haar vader getroffen! Z'n hand ging door zijn haar en hij keek haar aan met een blik die zij van vroeger kende.
‘Naar Amerika… Dat vind ik niet zo leuk’, zei hij. Ze wilde hem nog laten lijden, heel even maar. Ze zag hoe hij kromp. Ze zocht weer haar moeder op. ‘Deed jij dat nu ook zo, mam?’ Er verschenen beelden voor haar geestesoog waarin ze haar moeder dramatisch tegen vader had zien doen. Ze wilde glimlachen, maar dat paste niet bij het lijden van haar vader.
‘Maar dan zie ik jou nooit meer’, zei hij.
‘Nou, ik kom dan zeker één keer per maand terug’, zei ze. ‘Maar ik heb hier verder niemand.’
Ze zweeg - ze wilde wel zeggen dat het een leugen was, maar ze kon niet. Ze liep de keuken in om koffie voor haar en haar vader te zetten. ‘Ik kan niet naar Amerika’, dacht ze. ‘Ik kan niet, terwijl ik het gewoon moet doen. Maar ik kan hem niet in de steek laten.’
Ze hoorde haar vader naar de keuken lopen. ‘Zijn… zijn jullie serieus?’ hoorde zij hem vragen.
‘Wat bedoel je, pap?’
‘Houden jullie van elkaar? Houden jullie echt van elkaar?’
‘Ja.’
Ze zette de kopjes neer en goot het water op de filter. ‘Dan ben ik dus helemaal alleen hier.’ Ze wist dat ze hem niet alleen kon laten. Maar waarom eigenlijk? Wat was het, dat ze niet weg kon? Het zou zo goed voor haar zijn.
‘a, dan ben je hier helemaal alleen’, zei ze.
Rubriek
‘ik vind hem niet aardig’
Ze ging de week daarop naar haar vader terug. ‘Maar hoe vind je hem, pap?’
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1998/34
www.groene.nl/1998/34