Ik wilde een boek over mijn vader schrijven met daarin allerlei biografische feiten - zijn geboortedatum, de kleur van zijn ogen, zijn militaire dienst tijdens de oorlog. Op een paar namen na is alles naar waarheid opgeschreven. Toch is het geen gewone biografie, want daarin is nooit zoveel aandacht voor de dood.
We woonden in een kleine, ouderwetse gemeenschap in het noorden van Engeland. Mijn ouders waren allebei huisarts, ze werkten vijfenveertig jaar samen in hun dorpspraktijk. De dorpelingen keken naar hen op, net als naar de notaris en de dominee. Mijn zusje en ik moesten ons dus netjes gedragen, heel conservatief allemaal. Ik was een verlegen jongetje dat in de klas nauwelijks zijn mond open durfde te doen en ik dacht dat alle vaders als de mijne waren. Ik idealiseerde hem en het was een schok toen ik als teenager ontdekte dat hij misschien niet perfect was. Hij was eigenlijk een heel gewone man die alleen wat bekendheid genoot in de streek.
Vanaf het moment dat ik na de middelbare school in Londen letterkunde ging studeren, zagen mijn vader en ik elkaar eens in de twee maanden. We belden en schreven regelmatig; het voelde altijd of hij heel dichtbij was. Mijn vader begreep niets van mijn leven, want hij las geen boeken - zonde van zijn tijd, vond hij. Toch was hij trots op me, omdat hij uit de reacties van anderen begreep dat ik iets had bereikt.‘
'MAAR IK WEET dat hij ook teleurgesteld was. Ik had absoluut geen belangstelling voor de dingen die hij belangrijk vond en die hij me had willen leren. Hij deed de moterkap van een auto open en begreep wat daaronder zat, voor mij bleef het een vormloos brok ijzer. Hij was een man van actie en van ontdekkingen doen. Hij was teleurgesteld omdat ik de dokterspraktijk niet overnam en hij was ook teleurgesteld omdat we uit elkaar groeiden. In zijn ogen bleef ik een kind van drie jaar oud, een kleuter die hij kon vormen: hij probeerde mijn leven en gevoelens te controleren, hij wilde zichzelf in mij kopieren. Hij vond het onverteerbaar als ik zelf beslissingen nam, zelfs op m'n veertigste behandelde hij me nog zo.
Ik voelde me door hem over veel dingen schuldig. In Londen was ik een volwassene met een gezin en een carriere bij de krant, maar bij mijn vader bleef ik het kind. En ik kon die twee werelden niet met elkaar in verband brengen. In het boek beschrijf ik hoe ik in verlegenheid werd gebracht door zijn gedrag op de receptie ter gelegenheid van een poezieprijs die ik kreeg uitgereikt. Het liefst had ik op dat moment hem en heel zijn familie begraven. Dat ik een andere levensfilosofie en een ander temperament had, ontkende hij gewoon. Hij was autoritair, intolerant en egoistisch. Naar buiten toe was hij vriendelijk, gastvrij en humoristisch, maar ook dan bepaalde hij hoe de dingen liepen.
Soms denk ik dat ik tegen mijn vader in opstand had moeten komen. Hij en mijn vrouw hadden bijvoorbeeld veel conflicten. Hij heeft haar nooit erkend, omdat ze niet is zoals mijn moeder: het stille vrouwtje tegen wie je kunt zeggen wat ze moet doen. Ik ging daar altijd als onderhandelaar tussen staan. We konden wel onenigheid hebben om kleine dingen, maar er is nooit een grote ruzie geweest waarin ik het huis uit stormde na hem gezegd te hebben dat hij nu echt te ver was gegaan. Misschien was het beter voor hem en voor mij geweest als ik die confrontatie wel had gezocht, maar tijdens zijn leven overvleugelde hij me.
Er was veel rivaliteit tussen ons. Hij had charisma, hij was jeugdig, hij barstte van de energie, hij leerde op z'n zestigste nog waterskien en reed tot op hoge leeftijd nog in een sportauto. Ik voelde me altijd oud en grijs naast hem, ik haatte zijn optimisme. Als hij neerslachtig was geweest, had ik me waarschijnlijk heel vrolijk gevoeld, maar nu las ik boeken van Strindberg, Dostojevski en Kafka - alleen om het met hem oneens te zijn.’
‘HIJ KREEG kanker, inoperabel. Hij was zelf dokter en hij wist precies hoe het er voor stond. En hij wist dat wij het wisten, maar hij bleef doen alsof hij beter zou worden. Ik speelde het spel mee omdat ik vond dat hij gelijk had, hij was gewoon aardig tegen zichzelf.
Na zijn dood raakte ik in een depressie. Ik dacht altijd dat hij het eeuwige leven had. Het is vreemd, ik denk dat ik zijn goedkeuring of zijn afkeuring nodig had, ik had het nodig dat hij op mij reageerde. En plotseling was hij weg. Waar moest ik nu mijn daden aan afmeten? Het voelde leeg en doelloos, mijn leven leek opeens totaal zinloos. Ik was net over de veertig en begon me af te vragen of ik de goede keuzen had gemaakt. Alles wat tot dat moment gewoon had geleken, was niet langer gewoon. Ik begon aan alles te twijfelen. Mijn vader stond tussen de dood en mij in en met zijn overlijden verdween de barriere. Opeens was ik volwassen en van middelbare leeftijd. Ik werd me bewust van mijn eigen sterfelijkheid.
Kort na zijn overlijden ben ik in psychotherapie gegaan. Ik zat daar en praatte een uur lang. Maar je kunt praten en praten en ik kletste wel over mijn vader, maar niet over de dingen die echt belangrijk voor me waren. De therapeute concludeerde dat ik niet kon communiceren. Na de achtste sessie ben ik weggebleven en toen ben ik aan dit boek begonnen.
Schrijven is een manier van denken, het is exploreren. Ik wilde de waarheid over de relatie met mijn vader ontdekken. Tijdens het rouwproces wilde ik alles over hem weten, ik wilde alles van hem bezitten, ik wilde worden zoals hij. Ik begon zijn kleren te dragen, ik doorzocht de laden van zijn bureau en ik bewaarde zijn pacemaker. Een van de dingen die ik niet wist was of hij nu wel of niet een relatie had gehad met Aunt Beaty - ik vond dat ik het recht had om dat te weten. Toen ik haar belde zei ze tegen me: “Dat stukje van de puzzel is van mij, dat heeft niets met jou te maken.” Ik realiseerde me dat ze gelijk had en dat het er eigenlijk niets toe deed. Ik wist dat er meer was geweest dan ze wilde toegeven, maar was het nu nog belangrijk dat daarover was gelogen in mijn kindertijd?
Niet alleen mijn vader was dood, maar met hem ook onze familiegeschiedenis. Hij gaf de indruk dat we sinds generaties een ordentelijke, conventionele, middle-class familie waren, met een soort stijfheid waar creativiteit en literatuur niet in pasten. Toen ik na zijn dood de familiestamboom vond, bleek dat helemaal niet waar te zijn: zijn vader was een zakenman, maar eerdere generaties bestonden uit vrijbuiters die over het hele land verspreid woonden. Zijn idee over onze afkomst bleek niet te kloppen. Ik voelde me door deze vondst enorm bevrijd, omdat ik ontdekte dat mijn voorouders in circussen werkten en op markten stonden. Daardoor begreep ik mijn eigen schrijverschap beter, het kreeg een plaats in zijn verleden.’
‘HIJ HAATTE boeken en nu zit hij er zelf in. Dat ik over mijn vader een boek heb geschreven is wraak, ja - met dit boek heb ik het laatste woord. Maar het is ook een hommage, want hij is er niet meer en ik wil hem terug. Nu leeft hij door op elke pagina.
Ik heb veel reacties op het boek gehad. Brieven van mensen die iemand hadden verloren, een vriend of hun vader. Soms hebben ze hun emoties lang geleden begraven en door het boek kwamen ze weer naar boven. Het zijn persoonlijke verhalen, waarin de schrijvers hun diepste gevoelens met me delen. Ik schrijf ze allemaal terug. Soms lijk ik wel een psychotherapeut die mensen helpt met hun rouwproces om te gaan. Maar ik ben gewoon iemand die toevallig zijn eigen gevoelens over het verlies van zijn vader heeft begrepen.’