
‘Als ik naar buiten kijk, zie ik allemaal bizarre torenflats.’ Judith Beek (33) woont sinds anderhalf jaar in Dubai. Vanuit het luxe woestijnstaatje leidt ze StoryTiles, het bedrijf dat ze drie jaar geleden met haar compagnon heeft opgezet. De hele dag zit ze achter de computer om via Skype leiding te geven aan drie werknemers in Amsterdam.
StoryTiles maak met kunst bedrukte tegels – ‘Een oer-Hollands product’ – en verkoopt die inmiddels in meer dan 25 landen. Delfts Blauwe tegels met een moderne twist, de Van Gogh-collectie, bewerkingen van Mondriaan en andere moderne kunst. ‘De zaken gaan goed’, vertelt Beek, die als zakelijk leider de afgelopen jaren de belangrijke kunstbeurzen waar ook ter wereld is afgegaan om de moderne kleibaksels aan de man te brengen.
Negentien jaar geleden interviewde ik Judith. Ze deed mee aan een fotografieproject van Caroline Schröder die in opdracht van het Stadsarchief Amsterdam negentig hoofdstedelijke pubers op de foto zette. Tien leerlingen van de onderbouw van het Amsterdamse Montessori Lyceum kwamen met een interview in dagblad Trouw. Uitgekozen puur op de foto bleken ze allemaal een bijzonder verhaal te hebben. Over de scheiding van hun ouders, drugsgebruik, opstand tegen de gevestigde macht, faalangst, pesten, schuldgevoel over de dood van een oma en het soms moeilijke contact met leeftijdsgenoten.

Ik weet uiteindelijk negen inmiddels begin-dertigers uit de serie via sociale media of via-via te achterhalen. Hiervan reageren er drie niet op achtergelaten boodschappen op Facebook of LinkedIn, twee willen niet meedoen. Met vier geïnterviewden lukt het om een afspraak te maken. Ik wil weten hoe het nu met ze gaat, hoe ze terugkijken op hun jeugd en hoe ze omgaan met de grote ongemakken van deze tijd, zoals de economische crisis en de verharding van de maatschappij.
Judith was op veertienjarige leeftijd vooral bezig met het sociale leven op school. Ze zat nog maar kort in het groepje met populaire kinderen. ‘Vorig jaar ging ik met andere kinderen om. Ik was de “stud” van de klas’, vertelde ze. ‘Ik wilde altijd de beste zijn. Ik werkte heel hard. Na schooltijd ging ik direct naar huis om mijn huiswerk te maken. Dat moest van mezelf. Daar ben ik nu vanaf, overgaan is goed genoeg.’
De reden van de veranderde werkhouding kon ze niet echt geven. ‘Maar het is gewoon niet leuk om de beste te zijn. Met mijn oude vriendinnen ga ik niet meer om. Dat gaat vanzelf, je trekt naar andere mensen toe. Dat gaf wel ruzie, maar ik vind het gezelliger in dat andere groepje, heb het meer naar mijn zin.’
Pesten was het thema van dat jaar in de klas, de leraren brachten dit vervelende gedrag regelmatig ter sprake. Waarom het ene kind wel gepest werd en het andere niet? De veertienjarige Judith had er wel een verklaring voor. ‘Wij zijn misschien minder kinderlijk, gewoon wat verder en dan word je vanzelf niet snel gepest. Vooral brave kinderen zijn het doelwit. Eén kind wordt heel erg gepest. Dat vind ik wel zielig.’
‘Ik schaam me nog steeds voor die pest-uitspraken’, zegt Judith nu. ‘Wat een wijsneus was ik toen.’ Toch was het Montessori Lyceum een veilige en vooral warme school, benadrukt ze. ‘Je noemde leraren bij hun voornaam, ze gingen vriendschappelijk met je om. In de knusse kantine werden biologische bruine boterhammen met kaas en komkommer belegd. Mijn beste vriendinnen ken ik van het Montessori.’
De kinderen die in de jaren negentig opgroeiden vormen de laatste generatie die veelal zonder grote studiedruk van ouders en leraren het onderwijs heeft doorlopen. Een zesje was goed genoeg, blijven zitten was niet erg, het was vooral belangrijk dat de kinderen zich ontwikkelden. Of iets later een baan opleverde, vond ogenschijnlijk niemand belangrijk. Want dat kwam toch wel goed, zeker als je zoals de kinderen van het Montessori Lyceum de havo of het vwo deed.
‘Alles moest vooral leuk zijn’, herinnert Judith zich. Het is een levenshouding die ze lang heeft volgehouden en die uiteindelijk ook succes heeft gebracht. Na de middelbare school ging ze bedrijfskunde studeren, eerst op hbo-niveau en vervolgens universitair. Ze studeerde af in het eerste crisisjaar 2008, en vond via een vriendin haar eerste echte baan bij een wervings- en selectiebureau. ‘Maar dat was niet mijn ding.’ Ze wilde mensen helpen en werd aangenomen bij een instelling die kleine bedrijven adviseerde bij het aanvragen van subsidie – ‘uiteindelijk ook niet mijn ding’.
Ze begon een tweedehandswinkel onder het appartement dat ze bewoonde en daar ontwikkelde ze met een vriendin het tegelconcept, dat als bijkomend voordeel had dat ze daaraan kon werken toen ze met haar man verhuisde naar Singapore en vervolgens Dubai. ‘Ik doe nu echt wat ik wil’, concludeert ze. ‘Ik heb vrijheid, moet veel reizen en we zijn creatief bezig. Ideaal, toch?’
Aafje Snoeks (toen zestien, nu bijna 35) zat van haar twaalfde tot haar veertiende in haar ‘blowperiode’, daarna kwam haar ‘zuipperiode’ en vervolgens was ze ‘relaxed’. ‘Ik was bijna elke dag stoned’, vertelde ze in 1997. ‘Ik vond dat je op straat meer leerde dan op school. School was autoritair gezeik. Maar door dat blowen ging er veel langs me heen. Ik werd onwijs vaag. Angstaanjagend. Toen ben ik gestopt met blowen.’
Ze ging drinken, maakte zich onmogelijk. ‘Eigenlijk was ik heel vervelend. Maakte ruzie. Veroorzaakte problemen in cafés. Als iemand een biertje omgooide, kon ik daarover ontzettende stennis trappen. Ik zat niet lekker in mijn vel.’
Negentien jaar later zit ze in het Utrechtse theater TivoliVredenburg tegenover me. Roodblond haar, een opgeruimde blik. Ze is lichtvrouw, vertelt ze. Bij bandjes, toneelstukken en evenementen staat ze achter de lichttafel, ze ontwerpt het lichtplan dat met behulp van een ingewikkelde computer wordt uitgevoerd. Ze is een veelgevraagde zzp’er, werkt vier à vijf dagen per week in verschillende theaters. Nu is ze in haar vrije tijd in Tivoli om de lichtcomputer beter te doorgronden. ‘Een soort eigen bijscholing.’
Via de undergroundscene is ze uiteindelijk in dit vak terechtgekomen. ‘We organiseerden allerlei festivalletjes en vaak was het licht dan beroerd geregeld. Ik ben dat toen maar gaan doen.’ In 2008 zegde ze haar vaste baan op omdat ze er genoeg van had om ‘alleen maar met lampen te sjouwen’. Ze werd zelfstandige om achter de lichttafel te kunnen staan, creatief te kunnen zijn. ‘Jammer alleen dat toen het werk opeens veel minder werd. Instellingen kregen minder subsidie en lichtbedrijven huurden minder mensen in. Ik had in 2009 hooguit drie dagen per maand werk. Dat was afzien.’
Het lijkt eeuwen geleden dat veertienjarige kinderen kroegen en koffieshops onveilig maakten. Nu mogen ze pas op hun achttiende naar binnen. Werd ze niet erg aan haar lot overgelaten? ‘Nee, het lag echt aan mij. Ik was echt vreselijk’, vindt Aafje nu. ‘Ik heb later ook wel excuses gemaakt aan mijn moeder en ook aan mijn oom en tante die zo aardig waren om me in huis te nemen. Toch ben ik mijn moeder echt ontzettend dankbaar dat ze me die vrijheid heeft gegeven. Ik had dat toen nodig. Ze heeft me ook allerlei belangrijke waarden bijgebracht. Respect voor anderen bijvoorbeeld, en dat je altijd moet argumenteren als je iets vindt. Dat je niet zomaar iets moet roepen.’

Idealen waren belangrijk voor Aafje. ‘Ik vind dat iedereen zo vrij mogelijk moet kunnen leven. Iedereen is gelijk’, stelde ze destijds. ‘Ministers hebben we niet nodig, dat kunnen mensen best zelf als ze respect hebben voor elkaars opvattingen. Jij zegt niet hoe ik moet leven, ik bepaal het ook niet voor jou.’ In principe is ze op dat punt weinig veranderd, vindt ze – ‘maar natuurlijk wel wat genuanceerder geworden’. Een bepaalde vorm van leiding lijkt haar nu wel nuttig. ‘Anders geldt echt het recht van de sterkste en wordt het hier ook een soort Somalië.’
Maar ze blijft een ‘vrijheidsvogel’. Zo woont ze afwisselend in een tuinhuis en op een boot, waarmee ze ooit met haar vriend de wereld om wil varen. Weg uit Nederland, dat zal het uiteindelijk wel worden. ‘Dan wonen we bijvoorbeeld met een groep mensen op Lombok en varen we toeristen rond.’ Want aan Nederland ergert ze zich de laatste jaren groen en geel. ‘Die domheid, die bekrompenheid, bijvoorbeeld als het om vluchtelingen gaat, ik kan me daar zo boos om maken. Vroeger was ik echt trots op ons land, op de vrijheid die we hier hadden, het respect voor anderen. Nu schaam ik me vaak diep.’
‘Ik wil een interessante, uitdagende baan, een man en kinderen. Huisje, boompje, beestje, net als iedereen. Maar op al die drie punten heb ik nog weinig bereikt.’ Marte Eisses (33) zegt het lachend, maar met een ernstige blik in haar ogen.
Ze werd veel gepest op school, vertelde ze in 1997. ‘Ik word regelmatig uitgescholden. Ze roepen bijvoorbeeld “vet varken”. Het is raar, maar dat raakt me nog steeds. Dan kom ik thuis en eet ik in één ruk een grote zak chips leeg. En daar baal ik vervolgens verschrikkelijk van. Als ze leuke scheldwoorden bedachten, dan kon ik erom lachen. Maar meestal komen ze niet verder dan dat eeuwige vette varken.’
Veel vriendinnen had ze niet. ‘Ik voel mezelf eerder achttien dan veertien’, bekende ze. ‘Ik kan verschrikkelijk met klasgenoten lachen. Maar ik vind ze vaak zo kinderachtig. Sommigen kunnen helemaal verliefd zijn op een filmster. Ik snap niet hoe ze dat doen. Nu dwepen ze heel erg met een meisje uit een andere klas. Soms kan ik me niet inhouden en dan zeg ik er wat van. Dan worden ze boos en krijg ik iedereen tegen mij.’

Marte is hoogbegaafd – ‘en ook ontzettend lui’ – en dat zat haar toen al flink in de weg. Dat begon al op de basisschool: ze haalde lage cijfers, kreeg hoofdpijn van de stress. Ze ging naar een montessorischool, omdat je daar in je eigen tempo kunt werken.
‘Mijn schooltijd is niet altijd leuk geweest’, concludeert ze nu. ‘Terugkijkend had ik gewoon ontzettende faalangst en daar worstel ik in mijn privé-leven nu nog steeds mee.’ In haar werk gaat alles goed, benadrukt ze. ‘Ik ben daar stipt en ambitieus. Maar thuis begin ik duizend projecten en die maak ik allemaal niet af. Dan wil ik mijn kleren zelf gaan maken en dan stop ik halverwege een blouse waar de mouwen nog aan moeten. Waarom zou ik het afmaken, het is toch niet mooi genoeg?’
Voor hoogbegaafden zijn er nu allerlei projecten en zelfs aparte scholen waar ze worden uitgedaagd en leren om te gaan met hun angsten. ‘Ik kon er toen niet goed mee omgaan’, stelt Marte nu. ‘Ik had graag gewild dat mijn ouders er wat meer voor me waren geweest.’
In 2010 studeerde Marte af en niemand zat op dat moment op een jurist zonder ervaring te wachten. Anderhalf jaar was ze werkloos en in die tijd stuurde ze honderden brieven. ‘Je zelfvertrouwen wordt dan steeds kleiner, op het laatst was er niets meer van over.’ Uiteindelijk werd ze aangenomen als administratief medewerker, ze kreeg er steeds meer juridische taken bij en kon uiteindelijk intern opklimmen tot bedrijfsjurist. ‘Daar ben ik echt heel blij mee, ik kreeg de kans me te bewijzen.’ Nu wil ze de volgende stap maken: ‘Ik bereid zaken voor, maar ga niet zelf naar de rechtbank. Daar wil ik uiteindelijk terechtkomen. Ik wil zelf zaken gaan doen.’
In 1997 was Marte een van de eersten met een internetliefde. ‘We zitten te knuffelen en te zoenen. We zijn aan het kleffen. Daar hebben we allerlei codes voor. Je typt iets in en dat betekent dat je een zuigzoen geeft. Heel spannend allemaal’, vertelde ze open. De jongen in kwestie heeft ze één keer ontmoet. ‘Maar dat ging helemaal mis, ik was veel te zenuwachtig.’
Er is nu geen man in haar leven, wel iemand met wie ze online over alles kan praten. Een kind zonder man? Marte heeft erover nagedacht. ‘Maar dat wil ik toch niet, het lijkt me zwaar en ik wil niet tekortschieten.’
Toch is ze niet ongelukkig, benadrukt ze. ‘Ik heb een lekker huis, en als ik met een goed boek in mijn hangmat op het balkon hang, dan is het leven goed.’ Sinds kort loopt ze hard, onlangs nog een wedstrijd van vijf kilometer. ‘Dat wordt een privé-project dat ik wél ga afmaken.’
‘Mijn vader verhuist deze herfst naar Frankrijk.’ Yan Grange zei het negentien jaar geleden bijna terloops. Zoals hij al zijn mededelingen in understatements verpakte. Zijn ouders waren gescheiden toen hij elf was. Dat vond hij ‘niet echt leuk’. Hij woonde doordeweeks bij zijn moeder en in het weekend ging hij naar zijn vader.
Hij leidde een zelfstandig leven, verdedigde zijn moeder die ook weer een eigen leven moest opbouwen. ‘Mijn moeder werkt’, legt hij uit. ‘Ik zie haar ’s ochtends. We fietsen samen op. Als ik uit school kom, ga ik meestal de hort op. Ik ga naar de bibliotheek of naar vrienden. Daar blijf ik vaak eten. Ik bel even naar huis, mijn moeder zie ik dan weer bij het ontbijt. Natuurlijk vindt zij het vervelend dat ik er bijna nooit ben. Maar ze is zelf ook regelmatig op stap. Natuurlijk heeft ze dat recht, ze moet ook lol kunnen maken. Ik kook dan voor mezelf, juist de dingen die zij niet lust. Kip tandoori bijvoorbeeld. Nee, ik vind het niet vervelend om alleen thuis te zijn.’
Yan heeft nu wél huisje, boompje, beestje en zijn carrière ging eigenlijk in een rechte lijn. Op school zat hij in het groepje studs. ‘We houden allemaal van computeren…, we zijn redelijk goed op school, wiskunde vinden we een leuk vak. Ja, wat dat betreft zijn we echte studiebollen’, vertelde hij. ‘Ik ben tevreden zo. We gaan na schooltijd veel met elkaar om. Eerst huiswerk maken en dan met de computer, of een spelletje doen. Dat is gezellig. Ik heb zelf nog geen computer, ik loop een folderwijk om ervoor te sparen.’
Uiteindelijk ging hij natuurkunde en later sterrenkunde studeren. ‘Gewoon, ik vond het leuk en was er goed in.’ Als promovendus kwam hij erachter dat hij niet geniaal was. ‘En dat moet je wel zijn om echt in de wetenschap door te gaan.’ Dit besef zorgde niet voor een enorme crisis. ‘Nou nee, het is helemaal niet erg om te zien dat een ander beter is. Het heeft ook te maken met de motivatie om voortdurend heel hard te werken, dat is bij mij net wat minder.’
Eén brief later had hij zijn huidige baan bij de radiosterrenwacht Astron in Dwingeloo. Hij werkt bij de grootste radiotelescoop ter wereld. ‘Al lang geen grote schotel meer’, legt hij uit. ‘We hebben sprietjes in een veld staan hier in Drenthe, en bijvoorbeeld ook in Ierland en in Polen. De rest is eigenlijk dataverzameling.’ Hij heeft dus in feite een IT-baan. ‘Maar wel in de wereld van de sterrenkunde, daar ben ik heel blij mee.’ Dit jaar hoopt hij te promoveren ‘op iets wat best wel ingewikkeld is’.
Met vrouw en twee kinderen, van één en drie, woont hij in een kinderrijk buurtje in Groningen-Zuid. Dat is ‘leuk’ maar ook een ‘beetje zwaar’. Hij is een trouwe, betrokken ietwat traditionele vader: om zes uur komt hij uit zijn werk en dan zit het gezin gezamenlijk aan de maaltijd. Hij is er op ‘alle belangrijke momenten’, de schoonouders wonen in de buurt en komen veel langs. Met hen heeft hij een warme band. ‘Dat waardeer ik zeer.’ Zijn kinderen staan op één: ‘Het is mijn belangrijkste doel dat zij een plezierige jeugd hebben. Ik heb het zelf als positief ervaren dat ik vroeg zelfstandig moest zijn, maar ik wil mijn kinderen graag een stabiel gezin bieden met twee ouders.’
Zijn eigen ouders? Vader Grange woont nog steeds in Frankrijk bij de Pyreneeën en die ziet hij alleen in de zomervakantie. Zijn moeder leeft in Almere met haar vriend en komt een paar keer per jaar langs in Groningen. Vindt hij het erg, dat hij zijn eigen vader en moeder relatief weinig ziet? ‘Dat loopt nu eenmaal zo’, reageert hij na een stilte. ‘Maar als mijn moeder in Groningen is, dan hebben we het wel heel gezellig.’
Beeld 1 en 2: Aafje Snoek, 1996 en 2016
Beeld 3 en 4: Marte Eisses, 1996 en 2016