Gevraagd naar haar verwantschap met andere Belgische schrijvers valt de naam Herman Brusselmans. Mijn opnameapparaat moet acuut uit. Volgt een verhaal over terreur. Ze ontving hijgerige, met marteling en wurging dreigende telefoontjes op haar huisadres, geïnspireerd door de passages die Brusselmans aan Monika van Paemel wijdt in zijn vorig jaar verschenen roman Uitgeverij Guggenheimer. Een tijdlang liep ze reëel gevaar en moest ze optredens in het openbaar afzeggen. Maar waarom dan niet gehandeld als modeontwerpster Ann Demeulemeester, die, eveneens door Brusselmans fictionele gehaktmolen gedraaid, een proces tegen hem aanspande?

«Als ik wist dat het hem flink wat geld zou gaan kosten, dan had ik het wel gedaan», zegt Monika van Paemel. «Maar om een boek te laten verbieden…» Wat niet wegneemt dat ze, bijna een jaar na dato, onverminderd woedend blijkt over de hele kwestie. En lichtelijk verbitterd over het grote zwijgen van haar collega-auteurs. «Ik weet het natuurlijk niet zeker, maar ik denk toch dat als laat ik zeggen Patricia de Martelaere dit was overkomen, ik in de pen was geklommen.» Het tegenovergestelde gebeurde, bizar genoeg: schrijvers en aanverwanten ondertekenden een steunbetuiging aan Brusselmans. «Het is in de mode om slecht te zijn. En vulgair.»

Over een ander soort vulgaire slechtheid gaat haar nieuwe roman, Het verschil. Het is een boek waarin Van Paemel verschillende oorlogsverhalen met elkaar verbindt, met als centrale verhaallijn de reis die drie mannen en een vrouw ondernemen naar Sarajevo, ten tijde van de oorlog in voormalig Joegoslavië. In veel opzichten lijkt Het verschil een documentair verslag van een reis door oorlogsgebied, maar het heeft ook kenmerken van een essay, een autobiografie en een roman met mythische allure. Zo is een sprekend paard, de Lippizaner genaamd Siglavy, een belangrijk personage.

Monika van Paemel: «Ik denk dat dit het boek is waarin ik het duidelijkst laat zien wat je tegenover het onverdraaglijke kunt zetten. Iets máken is een van de dingen die we kunnen stellen tegenover de lust tot vernielen. Siglavy is voor mij de verzinnebeelding daarvan. Een Lippizaner is een creatie, alleen maar gefokt voor de dressuur. Maar de figuren die hij uitvoert, zijn figuren uit de krijgskunst.»

Van Paemel is voorzitter van de Vlaamse PEN-vereniging, de schrijversbond, en werd in die hoedanigheid acht jaar geleden gevraagd mee te helpen een hulporganisatie op te richten voor de oorlogsslachtoffers in voormalig Joegoslavië. «Om de waarheid te zeggen: ik heb meteen nee gezegd. Ik dacht: dit is mijn werk niet. Ik kan dat niet. Wat ik van Joegoslavië wist, staat heel oprecht in het boek: zon, Tito, slivovitsj. Maar toen lieten zij mij dia’s zien die niet in de pers kwamen en ik kreeg een UNO-rapport onder ogen. Na een uurtje lezen schaamde ik me en zei: we zullen het proberen, hè.» Van de Vlaamse vleugel, Balkanactie genaamd, werd zij de voorzitter. «Ik voel mij absoluut niet Florence Nightin gale met een pen. Maar de aard van het beestje is toch zich ermee te bemoeien.»

Vindt u dat kunstenaars een morele plicht tot bemoeien hebben?

«Het is niet eens een morele plicht, het is deel van je literair gedrag. Ik snap niet waarom daarover altijd zo krampachtig wordt gedaan. Het wordt ondergewaardeerd of opgewaar deerd. Het zit ergens tussen heilig-worden en verdoemd-zijn in. Als György Konrád komt vertellen over zijn Hongarije, dan vinden wij dat normaal, of Marquez over Latijns-Amerika. Maar als hier een Lagelander ineens ook vindt dat schrijven geen vrijblijvende bezigheid is, dan is het opeens: ja, het is wel een moeilijk mens, hè, met d'r engagement.»

Maar u wordt toch niet aangevallen op uw engagement?

«Nou-ou, soms wordt toch wel gedaan alsof het de literatuur te kort zou doen. Dat de boodschap vóór het woord zou gaan. Zelf lees ik graag een boek dat een werk van de verbeelding is, dat mooi geschreven is en meer dan een eendimensionaal verhaaltje. Maar waar ook een stém in zit, zodat ik weet waar die schrijver voor staat. Dat zijn de boeken vanaf Thomas Mann tot aan noem maar op. Dat is mijn literatuur. En dat soort boeken schrijf ik als het even kan zelf ook.»

U schrijft aan de reis naar Sarajevo te zijn begonnen om een verhaal af te maken, om een punt achter de oorlog te zetten. Is dat gelukt?

«Ik ben op 4 mei 1945 geboren en ben opgevoed door grootouders die twee wereldoorlogen hadden overleefd. Ook al praatten die mensen er eigenlijk niet over, niet anders dan grapjassenderwijze, de oorlog was er altijd. Ze deden alles om mij weg te houden van de verschrikkingen van die verhalen. Anderzijds, Vlaanderen wás verwoest in de Eerste Wereldoorlog. Overal zag je er de sporen van. De oorlogskerkhoven, de munitie die nóg geregeld uit de grond moet worden gehaald. De Tweede Wereldoorlog is altijd blijven doorwerken als een smerige oorlog. Die eerste was nog een soort stellingenoorlog, van soldaten tegen soldaten met een enkele uitschuiver naar de burgers, maar de tweede was op de vernietiging van hele mensensoorten gericht. Het is het soort verhaal dat maar als een kanker blijft voortwoekeren. Zie maar in de Balkan nu. Ik dacht: nu moet het maar eens afgelopen zijn. We gaan daar hulp organiseren en misschien zou ik, door in dit verhaal dan actief te worden, het ook kunnen hanteren of zoiets. Ik voel permanent wrevel. Iets tussen angst en woede in. Angst dat het ons ook overkomt, of dat het nog eens gebeurt, maar ook woede. Wanneer houdt het verdomme nu eens op? Ik dacht: misschien door dit te doen, leer ik die wrevel te hanteren.»

En?

«In vergelijking met wat je denkt te weten over oorlog uit de verhalen die je hebt meegekregen, is de realiteit toch wel even wat anders. Alleen al de geur. Maar het is ook niet zoals in de film, dat je van de ene gruwel naar de andere gaat. Integendeel. De echte gruwel is het schijnbaar normale. Als je in een dorp komt, is de ene kant van het dorp helemaal weg en aan de andere kant lopen de kippen op het erf. Hoe dieper je erin gaat, hoe minder je het begrijpt. Je probeert afstandelijk te blijven, maar na een tijdje ga je toch voor de bijl. Het was voor mij een schok om te ontdekken: dit Europa is ook Europa. Dit is ook een deel van mij. Ik ging gewoon terug in de tijd. Ik ben in een dorp opgegroeid, ik herkende allerlei dingen in de gedragingen van mensen. Ik dacht: dat is de ander niet. Dat kan ik ook zijn.»

Kon u het zich wel blijven permitteren om geen partij te kiezen?

«Dat ben ik gewoon als Belg. Wij zijn gepokt en gemazeld in het aanhoren dat de ander de schuld is van alle ellende. Wij weten dat dat een mopje is en dat we beter onze eigen makelaars in de cafeïne in de gaten kunnen houden dan de Walen, de Russen of de Chinezen. Dus als je in zo'n dorp komt en je krijgt nog eens te horen dat het allemaal de schuld is van de Serven, dan ken ik dat verhaal al. Wat ik in de Balkan heb geleerd is dat oorlog niet wordt gevoerd om gewonnen te worden. Oorlog gaat over vernielen. De Serven zijn al eeuwenlang glorierijk aan het verliezen, maar dat gedoe gaat maar verder. Dus je hebt te maken met iets wat mensen graag doen. En dat is wel even naar lucht happen. Dat liefde onderhouden moet worden, weten we allemaal. Maar haat heeft evenveel zorg nodig. Dag in, dag uit moeten mensen ervan doordrongen worden. Van kleins af aan moet zorgvuldig het idee worden opgebouwd dat ze leven met iets dat onverdraagzaam is. Want anders krijg je iemand zo gek niet. Dat is een cultuur. Haat is een vorm van cultuur.»

Een machocultuur?

«Het is een enorme machocultuur, maar dat is iets anders dan te zeggen dat die vrouwen onschuldig zijn. Je bent pas een man als je in staat bent te verkrachten en te moorden. Dat ze zo worden, gebeurt wel onder het toeziend oog van hun moeder. Die het ook wel sjiek vindt als haar zoon in een uniform rondloopt. Maar… Eerlijk is eerlijk: het zijn niet de vrouwen die de gruweldaden begaan.»

Ook de taalgevoeligheid kwam haar als Belg bekend voor. Het schisma tussen de Frans- en de Nederlandstaligen bemoeilijkte zelfs het werken in de hulporganisatie zelf. Monika van Paemel: «Het was een beetje Sarajevo in Brussel. Je hebt met twee andere manieren van denken en werken en voelen te maken. Dat is alle dagen mot. Neem je de telefoon eerst in het Nederlands op of in het Frans. Aan de manier waarop je je uitdrukt, weet men al wie je bent. Dat is hier precies hetzelfde als daar. Walen geven geld, Vlamingen gaan eerst eens kijken. Als ze hebben gezien wat ze moeten doen, komt de hulp goed op gang. Recht streeks en praktisch. Walen doen alles met toeters en bellen. Geven lange verklaringen af over de noodzaak van humanitaire hulp en zo.»

Omdat ik haar kennelijk ongelovig aankijk, zegt ze dat ze ook niet wist dat het zo erg was. «Luister. Als ik naar het Franstalige deel ga, dan spreek ik Frans. Uit. Ik heb daar zelf nooit veel problemen mee gehad. Maar als je in een structuur moet samenwerken…»

Maar wordt dat dan nooit minder?

«Op een bepaald niveau is er niets aan de hand. Ga zondag naar Brussel en ga op een kruispunt staan. De helft van Wallonië rijdt naar de kust om mosselen met friet te eten, de helft van Vlaanderen rijdt naar de Ardennen om fruits de mer te eten. Elke zondag staan ze in de file. Mocht het ooit zo eng worden dat wij allemaal rasechte Vlamingen moeten zijn (ik sprak Van Paemel vóór de Belgische gemeenteverkiezingen — mp), dan pak ik mijn koffer en ben weg.»

Voelt u zich verwant met Vlaamse collega’s als Tom Lanoye en Jeroen Olyslaegers?

«Ja. Ik ben ook blij dat een bepaalde richting in onze letteren verder gaat. De Nederlanders zijn Angelsaksisch georiënteerd en wij zijn toch veel meer dan we denken op Frankrijk gericht. Het statuut van de schrijver in Frankrijk is dat van de intellectueel die zich met de wereld bemoeit. In Nederland heb je hoogstens van die koddige toestanden dat ze vijf jaar te laat ook nog eens iets gaan doen. Zoals die actie toen van Ronald Giphart, om het parlement ertoe te pressen uit te zoeken wat er precies in Srebrenica is gebeurd. Met alle respect, maar ik denk dan: waar was jij toen het gebeurde? In welke kroeg zat je?»

Over kritiek op haar boek maakt Monika van Paemel zich alleen druk in zoverre die lezers weg zou houden. «Ik weet dat ik met dit boek mijn nek uitsteek. Het is echt een andere vorm. Ik denk niet dat het al eerder gebeurd is in onze literatuur. Ik wilde niet alleen maar een verhaal brengen over de oorlog. De nieuwsberichten zijn tenslotte vrij goed, en er zijn heel goede journalisten en historici voor de wetenschappelijke kant van het verhaal. Dat hoef ik niet nog eens dunnetjes over te doen. De dingen die mij geraakt hebben, zijn verweven met de historische gebeurtenissen, maar ze zijn ook erg persoonlijk. Ik is niet ik, literair gezien, maar ja, het is wel degelijk ik die het opgeschreven heeft. Zonder het schrijven zou ik niet weten hoe ik met de dingen om moet gaan. Niet dat schrijven geneest, maar je stelt er wel iets tegenover en je geeft er vorm aan. Zonder het schrijven zou ik knetter worden. Ik denk heel vaak: hier is geen beginnen aan. Maar je moet het maken. Greep krijgen. Als de mayonaise eenmaal goed is, dan pakt alles in elkaar.»

Ze vertelt een tijdje geleden in Slovenië gemerkt te hebben dat ze gevangen was geraakt door de mythe die ze zelf oproept in haar boek. «Ik stond aan de rand van een weiland en er kwam een wit paard naar mij toe lopen. Ik zei: ‹Het wordt vertaald, hoor, binnenkort kun je het lezen.› Toen zag ik opeens dat er een mevrouw naar mij stond te kijken, met een blik van: ‹Dit klopt niet. Die staat in een vreemde taal tegen een paard te spreken.› Ik ben heel stilletjes terug naar de auto gegaan, hopende dat ik die mevrouw niet meer tegen zou komen. In mijn ogen kun je op geen enkele manier vrijblijvend dit vak beoefenen. Je neemt stelling, maar je snijdt ook in je eigen vingers. Wie dat niet doet, wie alleen maar vrijblijvend anderen voor schut zet en uitlevert aan agressie, die is in mijn ogen een schrijver die tekortschiet in wat hij is.»

Monika van Paemel, Het verschil. Een geschiedenis. Uitg. Meulenhoff, 287 blz., ƒ27,50