
VN-secretaris António Guterres vatte het onlangs verschenen ipcc-rapport als volgt samen: ‘Dit rapport is een klaroengeschal dat oproept tot omvangrijke en versnelde klimaatinspanningen door ieder land, in iedere sector en binnen elke tijdspanne. Onze wereld moet handelen op alle fronten: alles, overal, allemaal tegelijk.’ Op De Telegraaf na (‘Klimaatpanel milder: gevolgen opwarming met technologie te bestrijden’) kopten ook alle Nederlandse kranten weer waarschuwende woorden. Het roer moet nu echt om, want anders…
Waarom doen we niets? Waarom spoort de in dit rapport verzamelde wetenschappelijke kennis ons niet aan om in actie te komen – of gaan we zoals De Telegraaf naarstig op zoek naar iets wat de burger moed geeft? Vaak zoeken we kennis om pijnlijke waarheden juist niet onder ogen te hoeven komen, merkte filosoof Alenka Zupančič op in een workshop over ontkenning en loochening. Ze vat het samen in de psychoanalytische catchphrase ‘I know very well, but still…’ Ik weet het heel goed, maar toch. En dat geldt dus óók voor kennis over de ernst van de ecologische crisis, die met elk ipcc-rapport robuuster wordt.
Helpt die ons om de pijnlijke waarheid over de situatie waarin we ons bevinden onder ogen te zien? Nee. Zupančič benadrukt dat kennis prettig is omdat die ons het gevoel geeft dat we autonome wezens zijn en dat we dingen onder controle hebben. Dat voorkomt dat we de harde realiteit, die we éigenlijk best kennen, tot ons door laten dringen. Ik weet het best, maar toch…
We weten best dat, zoals de eerder genoemde Guterres dat treffend uitdrukte tijdens de laatste klimaattop in Egypte, ‘we ons op een snelweg bevinden richting klimaathel met onze voet nog op het gaspedaal’, maar toch… En dus gaan alle wetenschappelijke onderzoeken, alle rapporten van het ipcc, het ene oor in, het andere oor uit. We kunnen het ons domweg niet voorstellen. En dat is eigenlijk best vreemd, want tegelijkertijd zien we de wereld zoals we die kennen al langzaamaan verdwijnen, al is dat in het Westen nog een stuk minder merkbaar dan in andere delen van de wereld.
Naast loochening hebben we hier denk ik van doen met wat Lauren Berlant ‘wreed optimisme’ noemt, het vasthouden aan iets – een mens, een ideaal, een manier van leven – waarvan we weten dat het ofwel onmogelijk is, niets meer dan een fantasie, ofwel dat het helemaal niet goed voor ons is. Er is sprake van een ziekmakende vorm van verknochtheid. Wat deze verknochtheid wreed maakt, is dat we er niet buiten lijken te kunnen omdat het richting geeft en een gevoel van zingeving – dít is wat het leven de moeite waard maakt (een welverdiende stedentrip na een drukke maand, even helemaal tot rust komen op een tropisch eiland na een druk jaar).
Er is sprake van wreed optimisme wanneer dat wat je verlangt een obstakel vormt voor je floreren. Berlant noemt als voorbeeld de American Dream, waarvan mensen best weten dat het om een droom gaat en dat ze er ongelukkig van worden, maar er tóch aan vasthouden. Tegenwoordig hebben we de ‘groene droom’, die mensen belooft dat een duurzame toekomst in het verschiet ligt, als ze maar hard genoeg hun best doen om vaart achter de energietransitie te zetten. En daar moet een en ander voor worden opgeofferd, maar daar moeten ‘we’ niet al te moeilijk over doen.
Tekenend was in dezen de reactie van Lubach op het ipcc-rapport in de uitzending de dag erna (die op vreemdsoortige wijze aansloot bij de toon van De Telegraaf). We moeten dus helemaal van fossiel af, naar nul, vatte hij het rapport samen. Is er een alternatief? Ja. Naast kernenergie – ‘ik blijf het gewoon roepen’ (en hij blijft dus voorbijgaan aan het radioactieve afval dat dat oplevert en hoe daarmee de toekomst wordt gekoloniseerd) – is dat ‘groene energie’: windmolens, zonnepanelen, accu’s, batterijen, etc. En daar zijn dan weer specifieke ingrediënten voor nodig, zoals kwarts, vanadium, mangaan, grafiet, kobalt en lithium. Lubach concludeert: we kunnen geen groene toekomst bouwen zonder die metalen. En omdat we niet afhankelijk willen zijn van China ziet hij maar één oplossing: mijnbouw in Europa, ‘het kan en het moet’. Gewoon tanden op elkaar en niet moeilijk doen. Pech dus voor de Sami, een volk in Noord-Zweden en in wiens leefgebied de grootste vondst van zeldzame metalen in Europa is gedaan. Het hoeft alleen nog maar gedolven. Lubach snapt best dat zij geen gigantische stinkmijn in hun leefgebied willen, ‘maar ja, er moet iets. Het is een beetje flauw, maar het is ook in hun belang, want geen mijnbouw betekent voor de Sami uiteindelijk ook meer van dit.’ ‘Dit’ is de klimaatopwarming, waardoor de sneeuw steeds smelt en dan weer bevriest en dus verhardt, waardoor kariboes – waarvan en -mee de Sami leven – niet meer bij het korstmos kunnen en verhongeren.
Heeft Lubach nou echt niet door dat hij hier een (neo)koloniale logica hanteert? Het denken in termen van toegang tot land en tot grondstoffen, die niet verspild moet worden maar ontwikkeld en te gelde gemaakt; het is een koloniale manier van denken, die mensen en niet-mensen reduceert tot ontginbare delfstoffen. En we kunnen wel overstappen van fossiel naar zeldzame metalen, maar de achterliggende logica blijft hetzelfde. Lubach maakt het al helemáál bont wanneer hij suggereert dat Europese mensenrechten en milieuregels een groene nieuwe wereld in de weg zitten. ‘We zullen stukjes aarde moeten opofferen om te zorgen dat de wereld niet naar de tyfus gaat. Ook een stukje Europa.’ Hoezo móet dit allemaal? Mark Fisher zou het duiden als ‘kapitalistisch realisme’, als ideologisch geladen politieke keuzes, vermomd als onontkoombare, natuurlijke processen.
Wreed optimisme, zo legt Berlant uit, is ook een manier om debat te smoren en verandering tegen te houden. En dit wordt dus nergens pijnlijker duidelijk dan in grootse projecten rond het delven van zeldzame metalen en mineralen ten behoeve van de transitie naar een groene nieuwe wereld, of dat nu buiten Europa is of daarbinnen. Als dat geen wreed optimisme is! Want het zijn de kwetsbare gemeenschappen (zowel de menselijke als de niet-menselijke) die dit alles mogelijk moeten maken terwijl ze er zelf niets voor kopen. Toch wordt ook aan hen de groene droom verkocht. En ondertussen erven toekomstige generaties een uitgeputte, opgewarmde aarde, bezaaid met verlaten mijnen en bergen e-waste – de realiteit van de energietransitie. En net als voor de American Dream geldt dat er een kleine groep is die er in het heden de vruchten van plukt.
Deze groene droom wortelt in een hardnekkige ideologie, de (groene-)groei-ideologie. En de enige manier waarop die doorbroken kan worden is door anders te dóen. Zoals de Sloveense filosoof Slavoj Žižek uitlegt, moet ideologie niet opgevat worden als een illusie, waarvan we verlost kunnen worden door die te doorzien. Ideologie wordt niet geschraagd door wat we (niet) wéten, maar door wat we dóen. Een sleutelrol is hierbij weggelegd voor de eerder genoemde loochening, die dus niet zozeer begrepen moet worden als keiharde ontkenning, maar veeleer als een vorm van half-weten. Ik weet het heel goed, maar toch… Ik weet heel goed dat er niet zoiets bestaat als groei zonder grenzen, maar toch… Ik weet heel goed dat ook groene energie een sociale en ecologische schaduwzijde heeft, maar toch… Ik weet heel goed dat CO2 zich niet laat compenseren, maar toch… Ik doe het toch. En terwijl we ons vastklampen aan de wereld zoals we die kennen, die steeds onhoudbaarder wordt juist omdat we ons eraan vastklampen – het verwerkelijken van die onhoudbaarheid is iets wat we dóen – voelen we dat ondertussen het einde daarvan onverminderd dichterbij komt.
Als het laatste ipcc-rapport ons iets leert is het dat de wereld zoals we die kennen ten dode opgeschreven is en dat onze gehechtheid aan deze wereld ons in de weg zit. Want het is een suïcidale wereld, die geen toekomst heeft. De voortgang van de huidige situatie, waarin alleen offers worden gevraagd van de ‘verliezers’ maar nooit van de winnaars (die hoeven hun auto’s niet in te leveren maar kopen gewoon een elektrische, die stoppen niet met vliegen maar compenseren hun CO2) is niet houdbaar. Het komt er, kortom, op aan de wereld zoals wij die kennen, waarvan we zo vrezen dat die zal eindigen, los te laten en zodoende een andere toekomst mogelijk te maken. Niet de illusoire toekomst waarin al onze groene dromen uitkomen, maar een toekomst waarin we de scherven oprapen en proberen er het beste van te maken. En dat weten we best, maar toch…
Wat is het alternatief? Dat is er niet één, dat zijn er eindeloos veel, al delen deze dat ze antikoloniaal zijn en zich verzetten tegen denken in termen van grondstoffen, delving, extractie en opoffering. Een goed voorbeeld is het werk van Max Liboiron, een marinebioloog die op Newfoundland onderzoek doet naar plasticvervuiling van het zeeleven. Centraal hierin staat de verbondenheid met het land, met de (niet-)mensen, en met de specifieke geschiedenis van die plek en de verplichtingen die dat met zich meebrengt. Het lab van Liboiron eigent zich bijvoorbeeld geen vissen toe om onderzoek op te doen, maar werkt met de ingewanden die de vissers er in de haven uit halen en normaliter ter plekke weer aan de zee terug zouden geven. Ethiek en methode, aldus Liboiron, moeten niet van elkaar worden onderscheiden.
Het komt, kortom, aan op andere praktijken. En die laten zich niet opschalen of wereldwijd uitrollen. Zoals de koloniale geschiedenis niet overal hetzelfde is, zo zijn antikoloniale praktijken tijd- en plaatsgebonden. Daar lijken ook de opstellers van het ipcc-rapport zich overigens van bewust. In de samenvatting voor beleidsmakers lees ik het volgende: ‘Putten uit diverse kennisvormen en culturele waarden, zinvolle participatie en inclusieve betrokkenheidsprocessen – waaronder inheemse kennis, lokale kennis en wetenschappelijke kennis – vergemakkelijkt klimaatbestendige ontwikkeling, versterkt capaciteiten en maakt lokaal passende en sociaal aanvaardbare oplossingen mogelijk (high confidence).’ In plaats van de Sami en hun leefgebied te offeren op het altaar van de energietransitie, kunnen we ons beter afvragen hoe hun plaatsgebonden kennis tot andere praktijken kan leiden. En niet vergeten natuurlijk dat óók kennis geen ontginbare delfstof is.
Lees verder
Lisa Doeland is filosoof. Ze werkt aan de Radboud Universiteit en de UvA. In juni verschijnt haar boek Apocalypsofie: Over recycling, groene groei, en andere gevaarlijke fantasieën