Verderop in het huis zingt de stukadoor zachtjes mee met de radio. Ik kan niet horen wat het is, maar afgaande op zijn stembuigingen schat ik 100%NL, een station dat weleens voorbij komt als ik in de auto naar zenders zoek. Om kwart over zeven stond hij voor de deur. Toen hij zijn spullen naar boven had gesjouwd en koffie had gekregen – ‘Dank u, heer’ – namen we het werk in ogenschouw.

Het betreft de gehele achterwand, vijf meter breed, in de nok vier meter hoog. Lekkage – het heeft twee jaar geduurd voordat die kon worden gelokaliseerd – heeft hele stukken pleisterwerk doen verbrokkelen. De aangetaste gedeeltes moeten worden uitgehakt, gevuld en daarna moet de wand worden gestuukt. Of dat in een dag klaar is.

‘Als dat niet meer lukt, kan ik er beter meteen mee ophouden’, zegt de stukadoor.

Hij heet Richard, volgens mij een van de meest voorkomende naam voor witte mannen van rond de veertig in Den Haag. Hij wil nog vijf jaar als stukadoor werken en daarna zoekt hij een baantje ‘als conciërge of zoiets, anders haal ik de zestig niet’. Dat zal hem spijten, want hij houdt van zijn vak. Hij vertelt over zeventiende- en achttiende-eeuwse plafonds in panden waar hij heeft gewerkt: ‘Tien jaar geleden werden ze er allemaal uit gesloopt, want dat was te duur. Doodzonde.’ Bijna niemand kan ook nog aan dat soort plafonds werken. ‘Als je al mensen vindt, dan kunnen ze bijna niets en ze zijn allemaal bang om moe te worden. Ben jij je het schompes aan het werken, zitten zij op hun telefoon. De hele dag op die telefoon.’

Ik vraag wat dit voor een muur is. Beton? Het blijkt metselwerk te zijn. Het zal geen moeite kosten om eindelijk de grote foto op te hangen die ik van fotograaf Harry Cock heb gekregen. Het is een afbeelding van een oude, half verroeste Lister-generator die hij aantrof in het beheerdersgebouwtje op Rottumerplaat.

‘Het is broddelwerk’, zeg ik, terwijl ik de bouwkwaliteit van onze loft met een armgebaar samenvat. De plafonds en de niet-dragende muren lijken van karton met een beetje gespoten stuc. Als ik een rolgordijn ophang vliegt de boor door drie millimeter ‘muur’ om daarna hulpeloos rond te draaien in het niets.

‘Alles moest snel en goedkoop in die tijd’, zegt de stukadoor berustend.

Ik ga aan het werk, de stukadoor begint te bikken. Een herinnering komt op aan het laatste huis dat ik in Assen bewoonde: een pand van rond de vorige eeuwwisseling. Er was geen centrale verwarming, de vloeren van de slaapkamers bestonden uit stoeptegels die in het zand lagen, de douche was een met cement bestreken nis waar een deur voor was gezet. De kamer waar die douche zich bevond bleek een orgie van loslatend pleisterwerk. Ik heb het stucwerk zelf gedaan. Net zoals het solderen van de loden leiding voor de kraan. Uit noodzaak, want er was geen geld.

Soms denk ik dat het goed zou zijn als iedereen leert om zijn eigen spullen op te knappen. ‘Make do and mend’, zoals het pamflet van het Britse ministerie van Informatie in de oorlog luidde. Dat is waarschijnlijk een stuitend ouderwetse gedachte in een vervangingseconomie. Zoals de leverancier over de wasmachine zei: ‘Repareren is duurder dan een nieuwe. Dan komen we langs, 150 euro voorrijkosten, we vervangen een onderdeel, nog eens een paar honderd euro. Arbeidskosten erbij en je zit al aan de prijs van een nieuwe.’

Die muur in een dag? ‘Als dat niet lukt, kan ik er beter meteen mee ophouden’

Tijdens de lunchpauze uit de stukadoor zijn verbazing over de consumerende medemens, dat ze drie keer per jaar op vakantie moeten, een dure auto op afbetaling kopen en op stand willen wonen. ‘Ik woon in een arbeiderswijk, zonder schulden en zonder zorgen. Ik hoef niet zo nodig. Waarom zijn mensen niet tevreden met wat ze hebben?’

Ik besef dat het geen retorische vraag is. Per slot van rekening zit ik hier in een loft met een paar duizend boeken achter een computer te schrijven. Dan verwachten de mensen dat je iets zinnigs zegt.

‘Ik weet het niet’, zeg ik.

‘We gaan allemaal naar de knoppen als het zo doorgaat. Oorlog, energieproblemen, ziektes…’

Ik zeg dat mensen tussen twee periodes van crisis in denken dat het altijd goed is geweest, maar dat het eigenlijk altijd ellende is. Ik aarzel of ik ‘Always look on the bright side of life’ zal citeren.

‘Straks gooit Poetin een atoombom’, appte een vriend een paar dagen eerder, ‘en dan komt hij op onze kop terecht…’

Hij stuurde een fotootje mee. Hij zat op een hoge heuvel in licht herfstig Frankrijk.

Ik zei: ‘Als hij geen bom gooit hoef je je geen zorgen te maken en als hij het wel doet ook niet, want dan is alles voorbij.’ En dat hij, op zijn heuvel gezeten, zou moeten genieten van waar hij is.

’s Middags om half drie is de stukadoor klaar. De muur heeft hem weinig uitdaging geboden, maar hij toont het resultaat van zijn werk met de tevredenheid van de vakman. Als hij weg is, kijk ik naar de foto die in het midden komt te hangen. Bijna al die kleine dieselmotortjes doen het nog, ook al zijn ze bijna honderd jaar oud. Ze zijn zo simpel en goed ontworpen dat er bijna niets aan kapot kan gaan. Terwijl ik terugloop naar de werktafel vraag ik me af of dat een les is.

Ik besluit dat ik het niet weet.