Protest tegen coronamaatregelen op het Malieveld, Den Haag, 14 maart © Joris van Gennip / ANP

‘Als het iemand niet zint, kan er van alles gebeuren: keihard schelden, spugen, slaan met de vuisten, met stoelen gooien, zwijgend onderuitgezakt zitten en zeggen: “Ik ga hier niet meer weg”, of: “Ik weet je wel te vinden.” Met een mes tikken, krabben in het kruis. Grijpen naar vuurwapens. Het is echt gruwelijk. Voor het overgrote deel zijn het mannen’, aldus een frontdeskmedewerker in Utrecht. Een Haagse huisarts: ‘Ik kreeg vijf, zes dreunen op mijn hoofd en eindigde naast mijn assistente op de grond. Wat me ook heeft geschokt, is dat de hele wachtkamer vol zat met patiënten en niemand iets deed.’

Deze ervaringen zijn opgetekend in ‘Berichten van het front’ in De Groene Amsterdammer, bijna twintig jaar geleden. Naast deze ambtenaar en huisarts vertellen een lerares, een badmeester en een tramcontroleur over verbale agressie en fysiek geweld tijdens hun werk en de nauwgezette protocollen en huisregels, de cursussen de-escaleren die daar het gevolg van zijn. ‘We leren in eerste instantie goed te luisteren, iemand te laten uitpraten, schelden of uitrazen. Je vertelt vervolgens rustig wat de regels zijn. Werkt dat niet, dan houden we een stukje ruggenspraak. En soms helpt alleen de politie’, zegt de badmeester in Amsterdam-Oost.

Het zijn dienstverleners die zielsveel van hun vak houden. ‘Het werk was een van de basiszekerheden van mijn bestaan, zoals een liefde’, zegt de huisarts die er uiteindelijk na een burn-out mee ophield. De tramcontroleur belandde in het ziekenhuis met een gebroken neus, ging van de tram af en kreeg een kantoorbaan. Ze zeggen allemaal: het gemeenschappelijk belang wordt niet meer behartigd, individualisme viert hoogtij. De lerares in Overijssel noemt het ‘een sluipend proces van jaren: de anti-autoritaire opvoeding en de idealistische kijk op de samenleving hebben onverschilligheid en egocentrisme voortgebracht’.

Rond de eeuwwisseling begon dit fenomeen zich af te tekenen: burgers die hun ongenoegen richten op degenen die er juist zijn om hen te helpen of die ervoor zorgen dat iedereen zich aan de (huis)regels houdt om het met elkaar gezellig te houden. Toen leidde dat gedrag tot verbijstering. In muiten tegen de politie zat nog wel iets begrijpelijks, maar tegen ambulancepersoneel, brandweerlieden, artsen, docenten, verpleegkundigen? Waar kwam dat vandaan?

Inmiddels zijn we vele onderzoeksrapporten verder, met daarin cijfers en verklaringen over waarom deze uitingen symptomen zijn van een maatschappelijke ontwikkeling: van het wegvallen van disciplinerende instituten zoals de kerk, de bijl die in de jaren zestig in het gezag ging tot het dominante neoliberalisme met een terugtrekkende overheid die de burger begon te benaderen als een zelfredzame klant.

In zijn essay Een systeem dat zichzelf om zeep helpt (2021) beschrijft de Belgische psycholoog/filosoof Paul Verhaeghe de effecten van een neoliberale meritocratie op identiteit en interpersoonlijke verhoudingen: ‘In plaats van de vroegere burger-lid-van-een-gemeenschap hebben we vandaag vooral te maken met het individu tegenover de organisatie. Het individu eist zijn rechten op. Daartegenover staat de organisatie/overheid voor wie efficiëntie geldt en die op grond daarvan de rechten van het individu wil inperken of zich vast graaft in controlesystemen.’ Doordat een dergelijk bestel uitgaat van universeel egoïsme, gebaseerd op de mythe van de selfmade man die zowel verantwoordelijk is voor succes als voor falen, is volgens hem het risico reëel dat het eindigt met wat het juist wilde bestrijden: een statische hiërarchie die iedereen op zijn plaats houdt.

De keerzijde van een doorgeslagen assertieve levensstijl, constateert socioloog Bas van Stokkom in Wat een hufter! (2010), is dat burgers zich eerder gekwetst voelen. ‘Als zij niet het respect ontvangen waarop zij recht menen te hebben, schakelen ze gemakkelijk over op een grote mond, een dreigende houding of het gebruik van geweld.’ Narcistische woede, noemt de socioloog Gabriël van den Brink dat: een onvermogen om eigen tekorten te erkennen en de neiging ergernis op anderen af te reageren. Dat duidt volgens hem op een ‘kwetsbare hoge eigendunk’; personen die een groot ego combineren met een onzekere status zijn het agressiefst. De negatieve zelfwaardering, het gevoel vernederd te zijn of verlaten te worden – al die gevoelens leiden regelmatig tot explosieve, ongecontroleerde vormen van woede.

Het beeld van de neoliberale mens is weinig opwekkend: een combinatie van individualisme, identiteitsobsessie en assertiviteit leidt tot narcistische krenking en agressie, en omgekeerd bij de overheid tot controledrang. Het gevolg van deze negatieve spiraal is dat er niet meer met enige afstand over problemen kan worden gesproken; mensen voelen zich onmiddellijk tekortgedaan waardoor terechte vragen niet meer gesteld en bediscussieerd kunnen worden.

Het ‘korte lontje’ van ‘de dikke ik’, waar ook demissionair premier Rutte jaren geleden aan refereerde, ontlaadde zich collectief tijdens de rellen tegen de nieuwe coronamaatregelen en ook al eerder tegen de invoering van de avondklok. Natuurlijk heeft een fnuikende combinatie van omstandigheden gewerkt als een trigger. Het vuurwerkverbod, het vooruitzicht op de invoering van het 2G-beleid, een stadionverbod, geen avondvertier in de horeca – tezamen vormen ze een verdere inperking van vrijheden. Of is er meer aan de hand: een diepgeworteld autoriteitsprobleem, dat zich in Nederland sterker voordoet dan in andere landen?

Hoelang zit de rek er nog in? Gaan de hakken nog meer in het zand bij een vaccinatieplicht?

‘Dat soort sociaal-politiek gemotiveerde periodieke oprispingen zijn van alle tijden. Kijk naar de van geweld doortrokken strijd van de harde kern binnen de kraakbeweging in de jaren tachtig, of verder terug naar de bouwvakrellen van 1966 en de Palingoproer in 1934’, zegt Paul ’t Hart, hoogleraar bestuurskunde aan de Universiteit Utrecht, relativerend. ‘Maar het gaat nu wel de verkeerde kant op; onder de woede zitten meer lagen.’

Hij wijst er bijvoorbeeld op dat de Nederlandse politie altijd goed geweest is in het voorkomen van escalatie. ‘De good old wijkagent die in verbinding blijft met risicogroepen, de thermometer in de samenleving hangt en voorspellend en dempend is. Dat “in de haarvaten zitten” in buurten is superbelangrijk, en die functie staat onder druk in de nationaal georganiseerde politie die door de politiek vooral wordt aangezet om de strijd tegen de zware criminaliteit aan te binden. Overal is nu minder politie dicht bij de burger. Maar ook in het sociaal domein zijn bufferinstituties als jeugdhonken vaak verdwenen.’

Zoals de coronacrisis alles heeft uitvergroot wat er al langer in de samenleving schuurt en scheurt, richtten de relschoppers stenen en vuurpijlen niet alleen tegen de ‘platte petten’ maar ook tegen ambulances en brandweerauto’s. In Rotterdam zagen politieagenten een aanzwellende, filmende horde op zich af komen. Een verzameling van geradicaliseerde antivaxxers, hooligans en jongeren die puur waren aangetrokken door de hitte – geweld is besmettelijk – met vaak het gezicht onder een bivakmuts en opvallend jong, soms een jaar of twaalf, dertien. Ze zijn gemobiliseerd door sociale media vol complotdenkbeelden waar hyperhufter Baudet politiek munt uit slaat, zoals hij spreekt over ‘die klojo’s in witte jassen’.

En zo ook moet het medisch personeel zichzelf soms beschermen tegen woedende patiënten en hun familie als zij moeten wachten op de Spoedeisende Hulp of te horen krijgen dat de uitslag van de coronatest positief is. Het zijn burgers die op hun strepen staan en hun eigen wensen door de dokter en verpleegkundige direct gehonoreerd willen zien. ‘Als code zwart in de ziekenhuizen wordt bereikt, zal zorgpersoneel beschermd moeten worden door de politie of het leger’, voorspelde Diederik Gommers, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care en omt-lid, naar aanleiding van de rellen.

De gezondheidscrisis en een maatschappelijke crisis zijn twee kanten van dezelfde medaille. Enerzijds richten assertieve burgers hun emoties op ‘gezagsdragers’ – van politici tot wetenschappers tot de dienstverleners die aan de frontlinie van de maatschappij staan. In het afgelopen jaar is bijvoorbeeld het aantal bedreigingen tegen politici in de landelijke politiek bijna verdubbeld. Anderzijds is de publieke sector uitgekleed, de gezondheidszorg onder regie van de zorgverzekeraars strakgetrokken. Bovendien zijn dienstverlenende beroepen laag gewaardeerd en slecht betaald. Geen wonder dat het onderwijs, de politie en de zorg kampen met een groot personeelstekort. Voor die functies moet je beschikken over altruïsme – een professionele waarde die vaak uit wantrouwen vakkundig door afvinklijstjes en een leger van managers is aangetast.

De politiek moet zich in bochten wringen om de afgebroken sociale cohesie te repareren. Praten als Brugman om mensen zich te laten vaccineren. Nog hardere maatregelen doorvoeren. Justitieminister Grapperhaus heeft vorig jaar een taskforce in het leven geroepen om het toenemende geweld tegen hulpverleners terug te dringen, aangevuld met een lik-op-stukbeleid. Burgemeesters kampen eveneens met dilemma’s. Hard optreden tegen relschoppers of juist niet om te voorkomen dat vreedzame betogers tegen het coronabeleid radicaliseren.

Het demissionaire kabinet navigeert zigzaggend, de belangen van de ene groep tegenover die van de andere groep afwegend, door beide crises heen. Hoelang zit daar nog rek in? Gaan de hakken nog meer in het zand bij een vaccinatieplicht? Helpt het systeem zichzelf om zeep? Hoogleraar bestuurskunde ’t Hart doet al zo’n dertig jaar onderzoek naar leiderschap, crisismanagement en groepsprocessen en hij adviseert bestuurders in binnen- en buitenland. ‘Corona is een uitputtingscrisis geworden. Ik spreek met bestuurders die zeggen: “Ik heb van alles geprobeerd om de boel bij elkaar te houden, maar ik ben door mijn repertoire heen aan het raken.” Als je acteert zoals het kabinet in de loop van de crisis is gaan doen, namelijk van improvisatie naar improvisatie springen, berustend op telkens weer stellig uitgedragen wishful thinking, dan organiseer je onbedoeld steeds weer hoop die wordt gevolgd door teleurstelling. Die varkenscyclus zorgt binnen de geledingen van de overheid zelf voor frustratie en wekt in de samenleving narrigheid op. Dat diezelfde overheid het overgrote deel van de bedrijven en huishoudens tegelijkertijd voor een catastrofe heeft weten te behoeden, wordt inmiddels for granted genomen.’

Zijn advies aan het Binnenhof is: neem duidelijke besluiten, wees flink, en prikkel solidariteit door mensen mee te nemen in het eerlijke verhaal. ‘Deel bijvoorbeeld de dilemma’s in het Catshuis – ook dat is leiderschap. Onder deze omstandigheden kan de staat nu eenmaal geen geluksmachine zijn. Ze moet leed toevoegen, pijn verdelen, offers vragen, beperkingen opleggen. Tegelijk moet je dat kopje thee drinken – praten met mensen, luisteren naar hun onzekerheid, ook de publieke emoties over de maatregelen in banen leiden – zoals de Amsterdamse burgemeester Job Cohen destijds effectief deed na de moord op Theo van Gogh door zelf de wijken en de moskeeën in te trekken.’

De vraag is hoe je dat ‘samen tegen corona’ nieuwe betekenis geeft in een uitputtingscrisis. ‘Wat nu opbreekt, is dat iedereen heel erg moe is, bestuurders en hulpverleners, van de politie tot de zorg. Het is politiek gezien ook nog een ongelukkig moment – een demissionair kabinet dat scherp moet blijven, improviseren en tegelijk perspectief moet aanbrengen in een crisis die mogelijk nog jaren gaat duren. Het is dan lastig om weerstandsvermogen te organiseren.’

Eigenlijk, zegt ’t Hart, zouden er op cruciale plekken ‘verse paarden’ moeten komen. ‘Ik zie niet één, twee, drie hoe het duo Rutte en De Jonge zichzelf nog kan heruitvinden om deze crisis veel strategischer aan te pakken. Maar ook op andere plekken worden we momenteel bestuurd door zeer vermoeide mensen wier leiderschapskapitaal nogal heeft ingeboet. Dat is geen robuuste formule om met gezag van burgers nieuwe offers te vragen, en, als het moet, af te dwingen.’