Begin jaren tachtig betoverde Oek de Jong een nieuwe generatie lezers met zijn roman Opwaaiende zomerjurken (1979). Vervolgens bevestigde hij zijn status met de filosofische liefdesroman Cirkel in het gras (1985), en bracht hij menigeen in verwarring met een mogelijk mystieke ommekeer (De inktvis, 1993). Daarna voelde hij lange tijd een afkeer van het schrijven; afgezien van een bundeling essays (Een man die in de toekomst springt, 1997) bleef het stil. Een verhaal van zijn hand in de Amsterdamse daklozenkrant, in 1997, bleek echter de opmaat tot een omvangrijke roman. Hokwerda’s kind, vorig jaar oktober verschenen, schreef hij onder een gelukkig gesternte. Soepel, zeker en zich spiegelend aan de grote negentiende-eeuwse romanciers. Het resultaat is ernaar. Hokwerda’s kind is een tragisch vrouwenportret in de lijn van Tolstoj’s Anna Karenina en Henry James’ Portrait of a Lady. Realistisch, psychologisch én — niet gehinderd door negentiende-eeuwse conventies — seksueel geladen. Vijftig is Oek de Jong inmiddels en begonnen aan een volgende fase in zijn schrijversloopbaan.

«Ik merk dat ik tijdens lezingen al pratend een visie op mijn boek ontwikkel», zegt hij aan het begin van het gesprek. «Ik ken het natuurlijk door en door, maar om er afstand van te nemen en te gaan beseffen wat voor boek het is, dat kost tijd.» De constanten in lezersreacties op Hokwerda’s kind scherpen zijn blik op het eigen werk. En bevestigen hem in zijn gevoel dat hij in zijn roman iets wezenlijks bij de kop heeft. Iets tijdloos dat steeds dichter komt bij wat hij wil laten zien.

«Het is een boek waarin verschrikkelijke dingen gebeuren. Choquerend voor mijzelf is dat mensen in reactie op Hokwerda’s kind zeggen: ‹Ja, zo is het.› De verschrikking wordt blijkbaar herkend. Ik heb het gevoel dat het me steeds beter lukt om te laten zien wat er schuilgaat achter de façade, achter alles wat mensen zichzelf wijsmaken. Er is zoveel illusie, zoveel zelfbedrog, zoveel verdringing, zoveel dat je jezelf niet wilt bekennen. Je hebt dat natuurlijk ook nodig om te overleven. Maar in een roman moet de hele zaak worden opengelegd.»

Hokwerda’s kind vertelt de geschiedenis van Lin, voormalig topsportster, die verslingerd raakt aan Henri, lasser op een booreiland. Over hun gepassioneerde relatie hangt van begin af aan een doem. In een breed opgezet verhaal, met veel aandacht voor zintuiglijke sensaties, maakt de schrijver het drama van geliefden die elkaars gevangenen worden lijfelijk voelbaar.

Gevraagd naar zijn klassieke aanpak, antwoordt Oek de Jong: «Negentiende-eeuwse auteurs als Stendhal en Tolstoj inspireren mij het meest, en twintigste-eeuwse auteurs in de traditie van het realisme zoals Julien Green. Van modernistische schrijvers als Joyce, Kafka en Beckett kan ik wel genieten, maar inspireren doen ze me uiteindelijk niet. Hun universum en hun literaire techniek zijn zo persoonlijk dat je er niets meer aan kunt ontlenen. Als ik een pagina van Rood en zwart opsla, kan ik zien hoe Stendhal een scène opzet. En dat inspireert me want ik schrijf zelf alles in scènes.

In formeel opzicht zie ik voor de romankunst weinig mogelijkheid tot vernieuwing. Alles is geprobeerd en gedaan. De realistische roman blijft in het centrum van de romankunst staan en elke schrijver maakt zijn eigen variant van het realisme. Rosenboom en Van der Heijden maken hun variant van de realistische roman; ik doe dat ook. De modernistische roman heeft een aantal nieuwe technieken opgeleverd. De monologue intérieur is door Tolstoj ontdekt in Anna Karenina, Joyce en anderen hebben die techniek verder ontwikkeld, en nu kun je hem gewoon gebruiken, twee of drie pagina’s lang. Daar kijkt niemand van op. De nouveau roman, de scherpste reactie op het realisme, heeft het niet gehaald. Vernieuwing van het genre zit ’m voor de romanschrijver nu vooral in het verkennen van nieuwe gebieden, bijvoorbeeld seksualiteit, en het reflecteren van een nieuwe tijd.»

Streef je ook naar het tijdloze?

«Ja, in die zin dat ik alles wat een roman gedateerd kan maken weglaat. Ik hoop dat mijn boek vooral een tijdloze indruk maakt omdat het over essentiële dingen gaat. Die zijn over vijftig jaar nog dezelfde. En ik probeer zo te schrijven dat ook de taal niet veroudert. Als je Tolstoj leest voel je geen enkele afstand omdat zijn taal zo helder is. In Anna Karenina doen alleen de passages over de landbouwhervormingen, destijds politiek een hot item, gedateerd aan. Waar ik Stendhal en Tolstoj om bewonder is dat hun romans tijdloos zijn, maar tegelijk óók een tijdsbeeld geven. Overigens ben ik bij het schrijven helemaal niet bezig met het tijdloze. Maar ik neem dus maatregelen tegen vroegtijdige veroudering. Over twintig, dertig jaar zul je in Hokwerda’s kind natuurlijk onmiddellijk iets zien van een andere tijd, de jaren negentig van de twintigste eeuw. Dat zit dan in de manier waarop geliefden met elkaar omgaan, in kleding, in details van het stadsleven en dergelijke, en ik hoop dat ik het zo heb gedaan dat het boek juist daardoor weer interessant is.»

Waarom heb je vanuit een vrouw geschreven?

«Dat is eigenlijk vanzelf zo gegaan. Ik was er kennelijk aan toe, ik had er zin in. Registratie is voor mij altijd een doel bij het schrijven: dingen redden van de vergetelheid. Ik wilde in dit boek dingen vastleggen die ik op erotisch gebied heb meegemaakt. Ik kan me nog goed mijn eerste besef van meisjes herinneren, toen ik een jongetje van acht was. Dat er verschillende soorten meisjes bestaan: magere en benige types, wilde meisjes, mollige meisjes. Ik kan me de uitstraling van de meisjes in mijn klas van toen nog herinneren, hoe het voelde om vlakbij ze te komen. Daar begint het allemaal mee.

In de figuur van Lin kon ik mijn ervaringen met vrouwen bundelen. Stendhal schreef Rood en zwart toen hij om en nabij de vijftig was en terugkeek op zijn liefdesleven. Hij registreert niet zijn eigen liefdesavonturen, maar hij kijkt wel hoe hij in de weer is geweest als minnaar en als ambitieuze jongeman. Zijn dromen en illusies van toen fileert hij, om uit te komen bij: wat was het nou werkelijk? Als ik alles wat ik mezelf heb wijsgemaakt weghaal, wat blijft er dan over?»

Hij haalt een passage aan uit Opwaaiende zomerjurken, waarin de hoofdpersoon Edo Mesch denkt: er zijn de gebeurtenissen, er zijn mijn gedachten over die gebeurtenissen, maar wat er werkelijk gebeurd is begrijp ik niet, en dat is onuitstaanbaar.

«Dat is voor mij een sleutelzin. Ik ben erop uit om scheuren te maken in de alledaagse werkelijkheid en te laten zien wat er zich werkelijk afspeelt. De liefde is dan voor mij het ideale terrein, want er is niets waarover zoveel wordt gelogen als over de liefde, niets waarin mensen zo worden geconfronteerd met wie ze zouden willen zijn en wie ze werkelijk zijn.»

Oek de Jong is verbaasd dat er zo heftig wordt gereageerd op de rol die seks in zijn boek speelt. «Voor mij was over seks schrijven vanzelfsprekend. Ik wilde de intimiteit van Lin en Henri beschrijven en daar had ik seksscènes voor nodig. Ik vond het schrijven van die scènes ook literair gezien interessant, iets nieuws. Reve heeft pagina’s lange seksscènes geschreven, maar zo gestileerd en zo doorspekt met fantasieën en herinneringen dat het nauwelijks meer seksscènes zijn. Adri van der Heijden kan het: in Advocaat van de hanen staat een hoofdstuk waarin de advocaat een meisje laat komen en vraagt onder zijn ogen te masturberen. Dat is heel mooi gedaan. Verder zijn er nauwelijks voorbeelden. Er wordt natuurlijk wel veel geneukt in de Nederlandse literatuur van nu, maar er zijn weinig goeie seksscènes.

Intimiteit en seks beschrijven is een van de nieuwe mogelijkheden voor de romanschrijver. Anna Karenina heeft eronder te lijden dat Tolstoj niet over seks mocht schrijven. Heel jammer want hij had het goed gekund, hij was een sensuele man. De liefde van Anna en Wronski is vooral een fysieke liefde, begeerte en seksuele afhankelijkheid spelen een grote rol in hun relatie. Maar daar moet je vooral naar raden. Het effect is dat je uiteindelijk niet goed kunt voelen wat Anna in Wronski ziet. Het belangrijkste kan Tolstoj niet tonen. Romanschrijvers van nu hoeven nergens te stoppen. Maar veel romanschrijvers wagen zich niet aan seksscènes omdat ze bang zijn te veel van zichzelf bloot te geven.»

Jij niet?

«Nee, kennelijk niet, want anders had ik ze niet geschreven. Het is fictie. Onder die dekmantel kun je doen wat je wilt en niemand die weet wat eigen ervaring is en wat verzinsel.»

En het geweld?

«Ik ben geïnteresseerd in grensoverschrijdingen, in geweld. Dat is al te zien in Opwaaiende zomerjurken. Edo Mesch snijdt zichzelf opzettelijk met scheermesjes en hij doet een halfslachtige zelfmoordpoging. In Cirkel in het gras zit het geweld van terroristen, de moord op een politicus. Ik heb bij die roman ook gedacht aan een gewelddadig slot, maar zoiets paste niet bij de personages. In al mijn romans vind je gewelddadigheid. In Hokwerda’s kind is dat motief nu volledig uitgewerkt. ‹Geweld bevrijdt›, zei toneelregisseur Theu Boermans eens in een interview. Geweld kan dus ook een uitdrukking van verlangen zijn. En dat speelt zeker mee in de hang naar gewelddadigheid van sommige personages in Hokwerda’s kind.»

Op de achtergrond van de roman speelt het tafeltennisverleden van Lin. Op sommige punten — de afhankelijkheid van een almachtige trainer, een trainingsstage in China — doet het denken aan wat voormalig wereldkampioene Bettine Vriesekoop daarover naar buiten heeft gebracht.

Oek de Jong: «Ik heb me inderdaad laten inspireren door twee interviews met Bettine. Toen was ik al een heel eind met het boek. Ik had het gevoel dat ik Lin meer achtergrond moest geven. Ik lees al sedert mijn tiende de sportpagina’s en ben altijd geïnteresseerd geweest in de achtergronden van topsporters, hun psychologie. Sommige sporters kunnen daar goed over praten: Boris Becker bijvoorbeeld, en ook Bettine Vriesekoop. Voor haar heeft het tafeltennis een filosofische dimensie, iets Zen-achtigs. Ze heeft ook een voor een topsporter opmerkelijk inzicht in haar eigen drijfveren. Vlak voor mijn roman verscheen, heb ik haar een exemplaar gestuurd met een verklarende brief. Later heb ik haar ontmoet. Het is een sterke vrouw en tegelijkertijd zie je onmiddellijk haar kwetsbaarheid. Dat maakt mensen aantrekkelijk. Toen ik haar sprak had ze het boek nog niet gelezen. Maar onlangs kreeg ik een kaartje van haar: ze had het uit. We gaan elkaar zien.»

Zoals je over topsport schrijft, over het isolement en het afzien, dat lijkt te raken aan het schrijvende bestaan.

«Dat klopt. Mijn belangstelling voor de psychologische kant van topsport is ontstaan uit een gevoel van herkenning. In de tijd van Opwaaiende zomerjurken en Cirkel in het gras leefde ik helemaal voor mijn sport, de literatuur. Ik zette daar ontzettend veel voor opzij. Ik kon me goed identificeren met mensen die fanatiek en getunneld op weg zijn naar één enkel doel. En net als veel topsporters werd ik in mijn hang naar extreme inspanningen en topprestaties gedreven door een extreme onzekerheid. Die manier van leven is me opgebroken. Ik raakte geïsoleerd, ik werd ongelukkig van het schrijven. De basis van mijn leven was veel te smal. Naast het schrijven had ik bijna niets. Ik zag wel mensen, maar ik was dan vaak ook weer zo teruggetrokken of afgeschermd dat ik er niks aan had. Schrijven was ook een alibi om uit de wereld te blijven. Ik kon me voor anderen afsluiten door te zeggen: ik zit aan het slot van een moeilijk hoofdstuk, ik heb nu geen tijd. Daar hadden mensen dan begrip voor. Succes heb ik nooit als oorzaak gezien voor de problemen waar ik in raakte. Succes kost wel tijd, in de zin dat het tijd kost om het te hébben. Het verstoort je werk. Maar uiteindelijk was dat niet het punt. Ook niet om onder druk te moeten werken. Ik kick haast op deadlines en ik hou ervan om keihard te werken, zodat ik alles in mezelf moet aanspreken. Het was echt het isolement dat me nekte.»

Loop je dat gevaar niet meer?

«Nee, mijn leven is sinds een jaar of tien totaal veranderd. Ik ben veel socialer geworden. Veel meer in de wereld gekomen.»

Waar heeft dat dan mee te maken?

«De wereld in wíllen. Stagnatie ontstaat omdat je de wereld niet in wilt. Ik ben op een gegeven moment gestopt met schrijven, omdat ik zag waar het probleem zat. Ik dacht: ik moet eerst andere dingen gaan doen voordat ik door kan gaan met dat schrijven. Toen heb ik de teugels laten vieren. Een beetje zoals Lin eigenlijk. Zij ontdoet zich van dat keurslijf van de topsport, en begint dan een relatie met een jongen die aan de drugs is. Ze zwiept meteen helemaal de andere kant op. Op die manier ben ik ook de wereld gaan verkennen. Eerst maar eens het leven ingedoken. Het schrijven riep een ontzettende weerzin in me op. Ik had het gevoel: ik kan er nu alleen nog mee doorgaan, dus na Cirkel in het gras, als ik speed ga gebruiken. Dat was het breekpunt. Het was te zwaar en ik deed het te veel in m’n eentje. Mijn leven zit op het ogenblik veel beter in elkaar. Een zekere teruggetrokkenheid is er nog wel maar die heb ik nodig om te schrijven. En ik kan er ook uit stappen. Met Hokwerda’s kind ben ik op een nieuw spoor gekomen. Als schrijver onherkenbaar veranderd en toch dezelfde gebleven.»

Oek de Jong

Hokwerda’s kind

Uitg. Augustus, 446 blz., ¤ 24,95

De Gouden Uil wordt op 22 maart uitgereikt. Op 12 mei wordt in De Balie in Amsterdam een avond belegd over Hokwerda’s kind met onder anderen Hans Goedkoop, Joost Zwagerman, Elly de Waard en de componist Daan Manneke