Natuurlijk was na die Tweede Wereldoorlog ‘vrede’ het belangrijkste. Maar wat verder? Je moest een wereldburger kunnen zijn. Je moest je makkelijk in verschillende milieus kunnen bewegen. Dus je moest je talen spreken, en je moest iets van alle muzen leren; je moest wat kunnen tekenen, je moest kunnen musiceren, je moest kunnen dansen en zingen, je moest wat van politiek weten en je moest wat kunnen filosoferen. Het was een manier om zin aan je leven te geven. Dan zou je gelukkig worden.

Toen ik tegen mijn vader zei dat een kunstenaarsleven mij wel aantrok, werd hij bleek. Een kunstenaar was namelijk per definitie nooit gelukkig. Kunst ging volgens mijn vader alleen om ongeluk. ‘De kunstenaar moet lijden.’

Nu denk ik dat hij daar gelijk in heeft, maar toen dacht ik alleen maar dat ik juist gelukkig kon worden als ik kunstenaar zou zijn.

Het streven naar geluk heeft iets onethisch, zonder dat ik precies kan uitleggen waarom. Genot is tegenwoordig te makkelijk te krijgen. Verlangen was vroeger lijden, dat is niet meer zo. Lijden is dom. Geluk te goedkoop.

Anderhalf miljoen mensen slikken antidepressiva. (Waaronder ik.) Dat zijn anderhalf miljoen zielen die niet gelukkig zijn en daaronder lijden. Maar als je vraagt waaraan die depressie ligt, dan weten ze dat vaak niet. Ze weten niet hoe het komt. Ze zijn domweg gevoelloos en soms suïcidaal. Hoe verhoudt zich dat met mijn opvatting dat geluk en genot te eenvoudig zijn om te bemachtigen?

Ik weet dat verdomme niet precies – maar als ik depressief ben, denk ik daar vaak over na. Liefde, genot en zelfs waardering zijn makkelijk voorhanden, makkelijker dan vroeger, maar als je depressief bent, wil je niks. Je wilt alleen in bed liggen. Je bent doodmoe. De keuze om gelukkig te zijn lukt je niet te maken, hoe eenvoudig het ook is. Hoe vaak denk ik niet, als beroepstautoloog: om gelukkig te zijn hoef ik alleen maar gelukkig te zijn, maar ik kan ‘geluk’ niet uit elkaar halen. Ik kan niet zeggen: het bestaat uit liefde, fijne seks, goed eten en drinken, waardering voor mijn werk – dat zijn objectieve zaken, die we tegenwoordig wel voor elkaar hebben. De depressivicus zit opgesloten in zijn eigen paradoxen. Je wilt leven en niet leven, gelukkig zijn en ongelukkig zijn, lachen en huilen.

Je hoopt op medicijnen die de haakjes waaraan je alles kunt ophangen weer aanbrengen

Nou ja, zoiets.

Het liefst wil ik trouwens niets. Dat is alles. Een depressie is het totale onbegrip.

Ik ben iemand bij wie de antidepressiva niet goed helpen. Ik ken mensen die er veel erger aan toe zijn dan ik bij wie het uitstekend werkt. Maar ik zit wat dat betreft in de verkeerde groep. Niet erg, maar daar is nog niets aan te doen. Ik denk regelmatig dat mijn depressie misschien een fysiek filosofisch probleem is. Dat het bestaan zinloos is, voel ik aan den lijve, maar ik weet domweg niet hoe ik zinvol kan leven. Alles wat ik doe, ervaar ik als zinloos, terwijl ik weet dat het dat niet is. Ik ervaar het als zodanig – en kan een mens de verkeerde gevoelens hebben? Sterker: als hij nou helemaal geen gevoelens kent, zoals ik, hoe kan hij dan überhaupt weten wat zinvol is? En als hij geen gevoelens kent of herkent, waarom huilt hij dan?

Tussen de woorden, de definities, de predikaten, zijn de verbindingslijntjes verdwenen. De verhoudingen zijn zoek. Je hoopt op medicijnen die die haakjes waaraan je alles kunt ophangen weer aanbrengen. Maar allengs krijgen de woorden voor jou dan weer nieuwe definities.

Ach, het gaat meestal over, althans bij mij.

Dan wandel je zingend naar de kleinkinderen en weet je opeens weer waar ‘het’ om gaat.