Bij de ziekte die depressiviteit heet, is er geen verschil tussen de angst om te leven en de angst voor de dood. Je voelt namelijk niets. Ook de middelen die je krijgt zorgen er — gek genoeg — voor dat je niets voelt, alleen vind je dan, na verloop van een veel te lange tijd, het gevoel dat je niets meer voelt niet meer zo erg.

Je hoort vaak dat we in een manisch-depressieve samenleving leven. Ik geloof dat niet. Volgens mij leven we in een depressieve samenleving. Zij is depressief omdat we geen angst meer kennen voor de dood en geen angst meer om te leven. We voelen niets meer. De prozac waardoor je nog minder gaat voelen maar dat niet erg vindt, heet amusement.

Ik lig in bed te wachten op… ja, op wat eigenlijk? Op een vrouw die verdwenen is, op een verliefdheid die je ooit had, op een rekening die je niet meer kunt vereffenen. Je wacht op iets wat het wachten niet waard is, maar dat is nu juist de reden dat je erop wacht.

En je kijkt televisie. Films. Je ziet gevoelens. Heel raar om gevoelens los te zien van gevoel. Je wéét dat er gevoelens zijn, maar je deelt ze niet. Liefde, verlangen, dood, wraak. Soms huil je — je weet dan niet of dat te maken heeft met de gevoelens die je hebt gezien, of met je eigen gevoelens.

Ik kan niet tegen films met wraakgevoelens, heb ik gemerkt. Dat komt omdat ik wel veel nadenk over wraak. Mijn Ex was altijd bang voor mijn wraakgevoelens. Zei ze. Om redenen die ze niet begreep, wilde ik plotseling wraak op iets of iemand nemen, dat maakte haar bang. De willekeur, de onvoorspelbaarheid, de gedachtekronkels die erachter zaten.

Ik lig in bed en wil iets… Ik wil wraak op mezelf nemen, denk ik. Ik stap het bed uit en ga eens pissen.

Wraak op mezelf. Dat is gevaarlijk. Ik moet dat niet denken, want dan denk je al snel aan de dood, of aan het leven — het maakt je allemaal treurig. En dus denk ik dat ik toch maar weer terugkeer naar bed, na het pissen, om daar aan iets anders te denken.

Maar toch keert dan weer de gedachte aan wraak op mezelf terug. Ik wil wraak omdat ik mezelf kapotmaak, omdat ik stom heb gedaan. Ik moet zaken rechtzetten. Ik moet allereerst een gesprek aanknopen met mijn ouders, al zijn ze dood. Daarna met mijn Ex. Ik wil vijftien jaar samen opnieuw doen, maar dan anders, nu op een manier dat zij niet bang meer voor mij is. Maar dit kan niet, en dus verdien ik straf. Straf — ja, daar kun je ook mooi aan denken. Straf en wraak.

Ik kijk naar een film en zie straf en wraak. Alles wat ik zie: het Journaal, de actualiteiten- en boekenprogramma’s gaan over straf en wraak. Ik verdien straf omdat ik mensen ongelukkig heb gemaakt, maar is mijn straf niet dat ik mijn leven een straf vind? Is dat niet straf genoeg? Ik vind van niet. Ik moet mezelf meer straffen, dat heb ik verdiend, want ik mag eigenlijk niet het besef hebben dat ik dit leven als een straf ervaar. Het moet een straf zijn!

Ik raak weer verknoopt in mijn eigen woordenbrij — en ga eens lekker schijten. Stront ruikt naar prozac en prozac naar stront.

Amusement, daar gaat het om. Een depressieve samenleving haalt zijn gevoelens uit het amusement. Die samenleving moet worden gewraakt en verdient straf. Wraak en straf zijn amusement. Een depressieve samenleving neemt op zichzelf wraak en straft zichzelf.

Als de drollen zijn doorgetrokken, heb ik de keuze. Weer terug naar bed, en nadenken over het begrip verandering. Of iets anders. Hoe voelt dat andere, is dan de vraag. Dus je gaat weer naar bed.