Ik ken bijna niemand die het heeft.

Denkschaamte.

Je denkt iets, en daar schaam je je dan voor.

En dan bedoel ik niet: ik heb zin in een lekkere vrijpartij met de buurvrouw – dat vind ik een redelijk gezonde gedachte – ik bedoel dat je bepaalde opvattingen hebt waarvan je weet dat ze bij een deel van je familie, vrienden en kennissen niet goed vallen. Je kunt makkelijk andere opvattingen ventileren waarvoor je je niet zou hoeven schamen, maar toch doe je dat niet.

Het vreemde is dat ik bij anderen regelmatig denk: schaam je je niet voor je gedachten? Nee, die zijn daar juist trots op. Die zijn net zo eigenwijs als ik, maar het kleedt bij hen beter af.

Tegenwoordig voer ik bijna elke dag heftige discussies over Wilders, Baudet, Trump, Jordan Peterson, Houellebecq, mensen van allerhande kleur, culturele toe-eigening, diversiteit, en in mijn biotoop voel ik me meer en meer een herfstblad dat bruiner en bruiner wordt en van de tak dreigt te vallen.

Dan schaam ik me, want ik ben over niks zeker.

Ik wil er zo graag bij horen, ik wil zo graag meepraten en met iedereen goede vrienden zijn, ik wil zo graag waardering krijgen voor mijn intelligente opvattingen, maar al wat ik teruggekaatst krijg, is een reeks onmenselijke eigenschappen die ik zou bezitten.

Uitsluiting – zeg niet dat ik niet weet wat uitsluiting is – is vaak de consequentie van wel mee willen buigen, maar het niet kunnen.

Hoe vaak denk ik niet: waarom zeg je niet gewoon ‘daar heb je gelijk in’. Ik kan het niet.

Nu heeft mijn kleinzoon dit ook. Dat ergert mij. Is zijn eigenwijsheid domheid of iets anders? Hij wil bijvoorbeeld twee verschillende sokken aan. Ik zeg: nee, je moet twee dezelfde sokken dragen. Hij verdomt het. Want twee verschillende sokken zijn mooier. Ik herken dat. Maar toch maak ik ruzie met hem.

Ruzie – dat is ook iets wat ik onophoudelijk in meerdere of mindere mate heb, en dat komt door de gedachten die ik uit. Daar schaam ik me dan weer voor want ik wil geen ruzie.

Ik wil dat iedereen van me houdt!

Denkschaamte. ‘Je bent een polarity responder’, zei een psychiater eens. Hij zag het als verzet tegen mijn vader.

Vreemd, terwijl ik niets liever wil dan ‘erbij’ horen. Misschien is het een gebrek aan intelligentie. Maar moet ik me daarvoor dan schamen?

Mijn psychiater zag het als verzet tegen mijn vader

Iets psychisch niet kunnen en je daarvan bewust zijn is ook zo strijdig met alles wat ik denk over de vrije wil.

Lijd ik daarom aan een stoornis?

Ik lijd er inderdaad onder, maar ik wil ook niets anders.

Ik ben lekker rechts!

Nu is het nog niet gevaarlijk. Her en der neem ik nog wel eens het balorige standpunt in.

Maar er komt misschien een moment… Dat ik denk: ik wil opstand, ik wil geweld, ik vind dat rechtvaardig! Dan wil ik mijn land beschermen. Mijn normen en waarden!

Ik heb vroeger die gedachten ook wel gehad.

Dat ik meende dat alle instituties omvergehaald moesten worden.

Toen had ik die gedachten uit woede, want ik vond de wereld onrechtvaardig. Nu heb ik ze uit angst en paniek, want ik vind de wereld de weg kwijt. Denkschaamte oud. En denkschaamte nieuw. Kwaadaardigheid als noemer.

‘Waarom hou je niet gewoon je mond’, zegt een dierbaar familielid.
‘Dan zou ik me pas echt schamen!’ Ik kijk naar mijn kleinzoon die – hoe ouderwets – in een boom klimt en er bijna uit valt.
‘Niet doen’, zeg ik. Ik zie zijn twee verschillende sokken.
‘Wel doen’, zegt hij.
‘Oké, doe dan maar wel.’
‘Nee’, zegt hij.
‘Wat nee?’
‘Ja.’

Ik wil hem knuffelen en bestraffen.

Maar ik haal mijn schouders op.

‘Schaam je’, zeg ik.

Hij lacht.

Ik schaam me.