In Eldorica is het leven goed. Mensen werken er zo’n vier uur per week en hebben de rest van de tijd voor zichzelf. Die vullen ze met praten, hun eigen huizen ontwerpen of reizen met computergestuurde schepen of zeppelins. De bestemming hangt af van de windrichting; waar je wanneer aankomt maakt niet uit, want niemand heeft haast of een doel of een reden. ‘Mensen krijgen de tijd om over het bestaan na te denken en er een nuttige bestemming aan te geven.’
Kunstenaar Jurriaan Andriessen schreef Eldorica, met een verslag van een reis naar een betere wereld, tussen 1968 en 1971. In 1990 werd het, een jaar voor Andriessens dood, uitgegeven. Het gaat over een schaduwplaneet die tot 1970 gelijk liep met onze aarde, maar zich daarna naar aanleiding van de bevindingen van de Club van Rome anders ging ontwikkelen. Beter. Want in die alternatieve wereld zijn de bewoners, Eldoriërs, ‘niet afhankelijk van een wegwerpfabriek, het arbeidsbureau of de sociale dienst om te kunnen bestaan’. Producten zijn er duurzaam en gaan generaties lang mee waardoor Eldoriërs bevrijd zijn van ‘noodzakelijk werk voor voedsel, beschutting, vervoer, schade en zo meer; ze zagen zich in staat gesteld het paradijs in hun eigen wereld te vinden of te creëren’.
Eldorica lezen maakt afwisselend vrolijk en somber. Vrolijk om de geschetste wereld die zo onweerstaanbaar aantrekkelijk lijkt, en somber omdat onze dagelijkse werkelijkheid er zo grauw bij afsteekt. Zo zonde dat dít het geworden is; het had met dezelfde ingrediënten zo veel mooier kunnen zijn.
‘Ik las het ongeveer vijftien jaar geleden’, zegt Fred Abels (45), ‘en toen vond ik het geweldig. Het ging precies over waar ik mee bezig was. Unificatie bijvoorbeeld; dat iedereen dezelfde wasmachine gebruikt zodat er altijd onderdelen verkrijgbaar zijn en je het apparaat steeds beter leert kennen en uiteindelijk zelf in en uit elkaar kunt krijgen. Eigenlijk was het een behoorlijke bevrijding. Ik was op school altijd gedrild, iedereen zei steeds: je moet hard werken, anders kom je er niet. Maar wat en waar is Er? Eldorica raakte aan mijn eigen twijfels in de gangbare definities van maatschappelijk nut. Nu ik het teruglees vind ik het ook een beetje naïef. Maar dat is goed om te merken; ik heb zelf kennelijk niet stilgestaan.’
Kunstenaar en uitvinder Abels ontvangt in zijn werkplaats. Hoge werkschoenen, lange lichtbruine jas, grote groengebreide muts op zijn hoofd. Buiten staan stoelen in verschillende stadia van verval, een deel van een winkelwagentje, een wasmachine, gastanks. En een paar mooie, licht uitziende windmolentjes; op driepotige statieven ronddraaiende constructies van kapjes en buizen die met elk vleugje wind meedraaien. ‘Dit zijn experimenten’, zegt Abels. ‘Duurtesten. Ik wil weten hoe die kogellagers zich gedragen als ze onbeschermd in weer en wind constant in gebruik zijn. Ze doen het nu drie maanden en het gaat goed. Nog geen roestplekje te zien. Hé kijk, hier zit een spin in. Die zal wel denken: in wat voor universum ben ik hier terechtgekomen?’
De spin had slechtere plekken kunnen uitkiezen. Want Abels’ universum straalt een enorme rust uit en is een plek die oneindig groot lijkt. Dat komt onder meer door de locatie: het adm-terrein in Amsterdam-West, waar bijvoorbeeld ook Joost Conijn woont en werkt, een vriend van Abels die wel eens bij hem binnenloopt.
Maar het komt ook doordat Abels hier overduidelijk zijn eigen wereld heeft kunnen creëren, een wereld waarin alleen hij de weg weet en waar hij al tien jaar vrijwel dagelijks komt, vanuit de binnenstad van Amsterdam waar hij woont. ‘Ik ben vaker hier dan thuis.’ Hier komt hij denken, knutselen, rommelen, uitproberen: ‘Eigenlijk is deze werkplaats ook een soort kunstwerk. Aan zijn plek herken je de kunstenaar. Hier kan ik dingen maken die ik nergens anders zou kunnen bouwen.’ Abels’ eigen Eldorica.
Hier heeft hij bijvoorbeeld een mechanische vogel gemaakt met een spanwijdte van vijf meter die kon vliegen, een overboordmotor zodat je kunt varen zonder die hinderlijke herrie in je boot, een capsule waarin acht mensen passen om vervolgens samen naar de wind te luisteren en erop te bewegen.
Maar het meest bekend is zijn zwerver Dirk: een levensechte manshoge pop, of robot, die van afstand bestuurbaar is en al duizenden mensen op festivals in Nederland en andere Europese landen heeft verrast en geconfronteerd met hun vooroordelen en handelen. Want Dirk heeft een lange viezige baard, duwt een winkelwagentje voort met rommelige plastic tasjes eraan, draagt lompachtige kleren en ziet eruit of hij stinkt. ‘Je ruikt hem met je hersens.’ Dus blijf je liever uit de buurt. Tot je ziet dat het geen mens is maar een heel knap gemaakte pop, die je wel iets beter zou willen bekijken. De vieze zwerver blijkt een ding en geen mens, en is daardoor ongevaarlijk geworden. Maar wat zegt dat eigenlijk over jezelf? Dat je een mens liever uit de weg gaat en een ding niet? Hoe fraai is dat?
‘Dirk is voor mij een eindeloos boeiend psychologisch experiment. Ik kan nog steeds uren kijken naar de reacties die hij bij mensen losmaakt. Met Dirk heb ik de perfecte vorm en plek voor mijn kunst gevonden: ik maak een soort straattheater, voor iedereen toegankelijk. Met eerder werk heb ik van alles geprobeerd: chique galeries, grote bedrijven, nachtclubs, parken. Maar dit bevalt me tot nu toe het best. Op straat staan is heel eerlijk en direct; ik krijg altijd meteen een reactie van mensen.’
Zelfs in Abels’ werkplaats kan Dirk bijna verwarrend echt tot leven komen.
‘Kijk Dirk, ik wil je aan iemand voorstellen.’
Dirk draait zijn hoofd, kijkt me aan, kijkt dan weer vragend naar Abels. ‘Ik ben heel blij met hem; hij is m’n grootste hit. Mijn moeder heeft zelfs een foto van hem in haar portemonnee. Nee, niet een van mij.’
Inmiddels heeft Dirk familie gekregen. Abels maakte met zijn vriendin, poppenspeelster Mirjam Langemeijer, een aapje: Melodious Monk. Zo een waar mensen mee rondreizen in de hoop met de kunsten van het dier wat geld te verdienen. ‘Soms windt iemand in het publiek zich op: dit kán toch niet; dierenmishandeling! Geweldig is dat.’
Dirk staat op de plek waar hij is geboren: een grote schuur waarin overal gereedschap ligt en hangt. Prominent aanwezig is ook de draaibank die Abels op zijn vijftiende kocht en nog dagelijks gebruikt (‘het begin van alles’). Abels doet een poging zijn systeem van zijn in kasten bewaarde spullen inzichtelijk te maken. Blij dat hij even rond kan lopen. Maar: voorzichtig. ‘Mijn been slaapt. Ik kan niet lang stilzitten.’ Hij toont zijn verzamelingen, van chemicaliën en doosjes tot onbenoembare onderdelen van al lang geleden gedemonteerde gebruiksvoorwerpen en, ja, dingetjes. Een biljartbal, platte rode kerstmannetjes. ‘Soms heb ik iets in m’n handen waarvan ik de afdeling niet weet. Dan gaat het in deze verhuisdoos, want ik wil niet een uur over een dingetje nadenken.’ Maar alles blijft bewaard? ‘Ik heb er wel eens aan gedacht om een leidraad te verzinnen. Iets als: als ik spullen een jaar niet heb gebruikt, moet ik ze weggooien. Maar dan kan ik ineens iets gebruiken wat ik al tien, vijftien jaar heb en wat nu niet meer in een winkel te krijgen is, en dan besluit ik toch alles te blijven bewaren.’
Er komt een dag dat Abels hier weg zal moeten. ‘Dit terrein is nu bijna tien jaar gekraakt, dat houdt ook een keer op, natuurlijk. Maar dat heeft ook een positieve kant. Als ik hier wegga, moet ik veel zooi weggooien. Daardoor word ik compact en kan ik bijvoorbeeld weer makkelijker de wereld in. Op reis.’
Want daar is Abels’ kunstenaarschap eigenlijk begonnen, met de een half jaar durende reis die hij naar India maakte toen hij een jaar of twintig was. ‘Dat was een breekpunt. Ik had op de lts gezeten, was daar zelfs een jaar langer gebleven om behalve elektrotechniek ook nog fijnmetaaltechniek te leren. Ik wilde mijn kansen vergroten, niet mijn hele leven aan de lopende band hoeven staan.’ Ondanks die motivatie was het een hele opgave voor Abels, die school altijd als een gevangenis heeft ervaren: ‘Al die uren op een stoel, vreselijk.’ Liever hielp hij zijn twee oudere broers met het uit elkaar halen van brommers en radio’s. Of ging hij op pad met zijn tamme kraai, op konijnenjacht, of proberen een straalmotor te bouwen met zijn neef. ‘Nee, ik kom totaal niet uit een cultureel gezin. Ik wist niet eens dat kunst bestond.’
Na India kreeg Abels andere vrienden, kwam terecht in de krakers-scene en leerde daar artiesten kennen: ‘Ik was nog vooral bezig met sleutelen, maakte bijvoorbeeld een soort strandbuggy waarmee we door de weilanden raceten. Maar mensen vonden het leuk hoe ik bezig was en zij vertelden me: je bent eigenlijk kunstenaar.’ Sindsdien viel veel langzaamaan op zijn plaats. Ging de wereld Abels beter passen.
In Eldorica zegt de rondleidende gids tegen zijn aardse bezoeker: ‘Weet je dat ook bij jullie Eldoriërs rondlopen? Ze zijn herkenbaar aan hun ongewone gedrag, hun intelligentie en hun onvermogen zich aan te passen. Ze vallen op zonder het zelf te willen. Ze gedragen zich ongewoon, niet omdat ze dat leuk vinden, maar gewoon omdat ze niet anders kunnen. Mensen die zich voortdurend verbazen over dingen die voor anderen vanzelfsprekend zijn.’ Abels lacht: ‘Ja, daar kan ik me helemaal in vinden. Ik zou willen dat ik het gelezen had toen ik achttien was. Dan had ik mijn plek veel eerder gevonden.’