
‘Wat is in deze alinea het signaalwoord?’ vraagt Eva de Jong, docent Nederlands op het Markland College in Zevenbergen. Ze kijkt de klas rond. Het is nog vroeg voor de havo-examenkandidaten uit klas 5, het derde lesuur is net begonnen. ‘Waar vind je een signaalwoord meestal? Aan het begin, toch?’ ‘O ja!’ klinkt het vooraan. Een meisje kijkt bedachtzaam naar de opgavenbundel op haar tafel. ‘Daarentegen?’ Een vragende blik naar haar docent. ‘Heel goed’, zegt De Jong, ‘we hebben dus te maken met een tegenstelling.’
Eva de Jong bereidt haar leerlingen voor op het centraal eindexamen in mei, dat bestaat uit argumentatieve vaardigheden en – voor het overgrote deel – leesvaardigheid. Het bepaalt de helft van het eindcijfer voor Nederlands. De andere helft komt voort uit het schoolexamen, verdeeld over de domeinen mondelinge taalvaardigheid, schrijfvaardigheid en literatuur. 5 Havo hoeft zich daarover geen zorgen meer te maken: de toetsen voor het schoolexamen zitten er zo goed als op. De klas leest verder.
‘Als je een naam van een persoon of bedrijf tegenkomt, wat moet je dan doen?’ Na een stilte: ‘Altijd markeren! Heel belangrijk. En als je een alinea hebt gelezen?’ ‘Kijken wat de belangrijkste zin is!’ roept een jongen. ‘Goed zo! De belangrijkste zin staat bijna altijd voor of achter aan in de alinea. Onthoud dat goed. Pak je Let op-lijstje erbij.’
Er verschijnen losse A4’tjes, sommige leerlingen bladeren naar een bladzijde in hun schrift. ‘Schrijf op’, dicteert De Jong: ‘“Als er een citaat in de vraag staat, zoek je dit op in de tekst en lees je de vijf regels ervoor en erna…”’ De leerlingen schrijven driftig mee, de docent herhaalt het nog een paar keer – ‘“…voordat je de vraag beantwoordt!” Zet daar een uitroepteken bij’, zegt ze. ‘En “beantwoordt” is met -dt.’
De Jong is nu tien jaar eerstegraads docent Nederlands en staat met veel plezier voor de klas. ‘Laat ik vooropstellen: dit is het mooiste vak dat je kunt geven’, vertelt ze tijdens de lunchpauze. Ze doelt vooral op de onderdelen van het schoolexamen. ‘Het centraal examen is een aaneenschakeling van trucjes.’ De Jong zou liever meer met literatuur of schrijfvaardigheid aan de gang gaan. ‘Maar we moeten dit gewoon veel oefenen.’
In het onderwijsveld is vrijwel iedereen het erover eens: het schoolvak Nederlands moet op de schop. Sinds de invoering van de Tweede Fase in 1998 is het vak in het voortgezet onderwijs verworden tot een lege huls. Leesvaardigheid legt tegenwoordig een gewicht van vijftig procent in de schaal van het eindcijfer, literatuur gemiddeld slechts tien procent. Dat was vroeger anders. Tot 1998 gold het Rijksleerplan als leidraad voor de samenstelling van het curriculum: twee centrale eindexamens van elk drie uur toetsten lees- en schrijfvaardigheid, allebei goed voor een kwart van het eindcijfer. De andere helft bestond uit voorlezen, spreken, luisteren en literatuur. De omvang van de literatuurlijst kende geen harde eis, maar kwam in de praktijk uit op 25 titels voor het vwo en vijftien op de havo.
Het programma werd in de aanloop naar de Tweede Fase herzien. De Commissie Vernieuwing Eindexamen Nederlands presenteerde een rapport en de Vakontwikkelgroep Nederlands kreeg de opdracht een nieuw curriculum samen te stellen. Dat kwam er – maar niet in de vorm die de adviesgroepen voor ogen hadden. Pleitten die nog voor een evenwichtige verdeling tussen de verschillende domeinen, met de inwerkingtreding van de Tweede Fase – ook wel bekend als het Studiehuis – kwam de nadruk op leesvaardigheid te liggen. Vooral de literatuur wordt beschouwd als slachtoffer van de curriculumherziening: op de havo hebben leerlingen na acht boeken genoeg gelezen, vwo’ers zijn na twaalf titels klaar. Het is een publiek geheim dat een kleine minderheid de boeken daadwerkelijk leest.
In de tussentijd is de leesvaardigheid onder jongeren drastisch verslechterd, laten de meest recente Pisa-scores zien. Leesvaardigheid is volgens Pisa het ‘begrijpen van, gebruiken van, evalueren van, reflecteren op en omgaan met teksten om je doelen te bereiken, je kennis en je potentieel te verruimen en deel te nemen aan de maatschappij’. Daar zijn Nederlandse jongeren dus slecht in. De landelijke score kelderde tussen 2015 en 2018 van 503 punten tot 485, voor het eerst onder het Europese gemiddelde.
Bijna een kwart van de Nederlandse kinderen van vijftien jaar is laaggeletterd (onder vmbo’ers meer dan de helft, maar ook bij havoleerlingen is laaggeletterdheid een probleem) en Nederland kent de minst gemotiveerde lezers van alle Pisa-landen. Jongeren lezen veel korte teksten op hun telefoon, maar het ‘diep lezen’ van langere, uitdagende teksten gebeurt steeds minder. De leesvaardigheid holt achteruit, waarschuwen de Raad voor Cultuur en de Onderwijsraad, terwijl onderzoekers vaststellen dat goed lezen onontbeerlijk is in de hedendaagse samenleving.
Het onderwijs in de Nederlandse taal is daarom van groot belang, maar ’t kofschip en ’t fokschaap – ezelsbruggetjes om werkwoordspelling eenvoudiger te maken – zorgen er vanaf de eerste klas voor dat trucjes de boventoon voeren, en niet het talig inzicht. Op school is Nederlands vooral saai, vindt 79 procent van de havo-scholieren en 67 procent van de vwo’ers. En bestempelt die laatste groep Nederlands als een ‘academisch’ vak? Nee, zegt een meerderheid van de vwo-leerlingen. Nederlands bungelt in de ranglijst onderaan, samen met culturele en kunstzinnige vorming (ckv) en lichamelijke opvoeding.
Het besef dat het schoolvak aan verandering toe is, wordt breed gedeeld. De vraag is hoe het er in de toekomst dan wél uit moet zien, en hoe complexe problemen als het lerarentekort en ontlezing daarop van invloed zijn. Eén vraag staat voorop: hoe leren we jongeren de Nederlandse taal?
‘Het is vijf voor twaalf’, zegt Els Stronks, hoogleraar vroegmoderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Utrecht. ‘Dat klinkt misschien dramatisch, maar het is niet anders.’ Stronks houdt het schoolvak sinds het Pisa-rapport van 2015 scherp in de gaten, vertelt ze. Toen vond ze de resultaten al schrikbarend. ‘In het meest recente rapport zijn we er nog veel slechter aan toe. We willen kinderen een gedegen taalvaardigheid bijbrengen. Het omgekeerde gebeurt.’
Voor een verklaring verwijst Stronks, net als meer academische neerlandici, naar de jaren negentig, toen de taalbeheersers met hun methoden van begrijpend lezen de slag om het nieuwe Studiehuis-curriculum wisten te winnen. Dat ging ten koste van de taal- en letterkundigen. ‘Cognitief psychologen kwamen erachter dat goede lezers een bepaalde leesstrategie hebben. Daar is een methode op gebaseerd, maar die blijkt voor begrijpend lezen niet te werken, daar zijn we nu wel achter. Lezen doe je niet door middel van trucjes.’
Het eindexamen is een van de belangrijkste ergernissen van neerlandici als Stronks. Het is het ‘vlaggenschip van de verschrikkelijkheid van het schoolvak Nederlands’, liet collega-hoogleraar Marc van Oostendorp vorig jaar optekenen in De Groene Amsterdammer. Een vraag uit het vwo-examen van 2018: ‘Welke drie functies zijn achtereenvolgens toe te kennen aan alinea 11 van tekst 2?’ De mogelijke antwoorden: A) beoordeling, hypothese en uitwerking; B) conclusie, bewijsvoering en aanbeveling; C) probleemstelling, oplossing en conclusie; D) samenvatting, gevolgtrekking en advies.
‘We doen net alsof dit exact te bepalen is’, zegt Stronks, ‘alsof die functies of tekstdoelen geen overlap kunnen hebben of tegelijk waar kunnen zijn.’ Wat haar verbaast is dat het examen één manier van lezen aanleert, met als achterliggend idee dat een tekst één betekenis heeft. Dat staat haaks op wat Stronks haar studenten leert. ‘Teksten hebben in werkelijkheid meerdere lagen, zijn ambigu en staan soms bol van de ironie.’
Het College voor Toetsing en Examens, verantwoordelijk voor de inhoud, neemt de teksten niet onveranderd over. De vele signaalwoorden – echter, maar, omdat, ondanks, bovendien, enzovoort – worden vaak toegevoegd en alinea’s geschrapt. Stronks: ‘Een leerling vertelde me eens: als ik bij andere vakken lees zoals ik bij Nederlands krijg aangeleerd, haal ik echt geen voldoende. Dat zegt wel genoeg.’
‘Nederlands is een vaardigheidsvak geworden zonder eigen gezicht’, zegt ook vakdidacticus Theo Witte, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Goed lezen is inderdaad belangrijk, benadrukt hij, maar dat leren scholieren niet. ‘We toetsen niet de leesvaardigheid; we toetsen jarenlang het maken van de toets.’ Dat het examen niet deugt ziet hij terug in de resultaten: bijna geen enkele leerling scoort hoger dan een acht. ‘Docenten zijn bij wiskunde en geschiedenis heel goed in staat te voorspellen wie hoge en wie lage cijfers zullen halen. Bij Nederlands is dat niet zo. Dat is heel ontmoedigend.’
Juist omdat leesvaardigheid zo zwaar weegt en scholen hard op de examenresultaten worden afgerekend, zien docenten zich genoodzaakt er ook in het schoolexamen aandacht aan te besteden. ‘In de praktijk zien we dat meer dan zestig procent van het eindcijfer eraan op gaat.’ Net als literatuur krijgt schrijfvaardigheid daardoor te weinig aandacht, zegt Witte. Dat begint al in de onderbouw: ‘De werkdruk speelt daarbij natuurlijk ook een rol. Een docent met een volledige aanstelling heeft 250 leerlingen. Je kijkt wel uit om die regelmatig schrijfopdrachten te geven; het levert een berg nakijkwerk op.’
Om dat enigszins behapbaar te houden, schrijven leerlingen korte teksten, waarbij de docent vooral let op het gebruik van signaalwoorden en of aan alle genreconventies is voldaan. ‘Alles om het toetsbaar te maken’, vertelt Witte. Bestaat het betoog uit drie argumenten vóór het standpunt en één tegen, gevolgd door een weerlegging? Vat de leerling het standpunt in de laatste alinea netjes samen? En staat het stuk vol met woorden als ‘echter’, ‘namelijk’, ‘daarentegen’ en ‘bovendien’? Het zijn precies die woorden, zo leert iedere stagiair op een journalistieke redactie, die je in een goed lopende tekst juist níet moet opschrijven.

Arnoud Kuijpers doet het op zijn eigen manier. Althans, dat probeert hij, legt hij aan zijn leerlingen uit. ‘Jullie kennen me een beetje. Alleen oefenen, daar doe ik niet aan’, zegt Kuijpers, docent op de Johan de Witt Scholengroep in Den Haag, tegen zijn 5 havo-klas. Het eerste lesuur begint hier om acht uur ’s ochtends, de zon kruipt langzaam boven de huizen aan de Zusterstraat uit. ‘Je kunt deze tekst pas begrijpen als je goed léést. Niet eerst naar de opgaven kijken. Lézen.’ Kuijpers heeft de tekst over moderne ruilhandel in stukken geknipt. Aan de leerlingen de taak om de passages in goede volgorde te plaatsen, en dán naar de opgaven te gaan. ‘Het is straks een kwestie van invullen, geloof me.’ Ze beginnen te puzzelen. ‘Tjak! Door die opgaven heen!’
Zo werkt hij het liefst: de leerlingen dwingen om op een creatieve manier met de stof om te gaan en zelf na te denken. Nederlands is saai, hoort Kuijpers zijn leerlingen vaak zeggen. Dat is hij met ze eens. ‘Ik probeer het net wat leuker te maken.’ Drie jaar geleden begon Kuijpers samen met zijn collega-docent Rutger Cornelissen aan Expeditie Nederlands, een eigen methode Nederlands voor de havo. Het is Kuijpers’ ‘kindje’, zegt hij in de personeelskamer. ‘Het leren zelf moest weer voorop staan, in plaats van opdrachtjes maken.’ Het doel: cijferloos onderwijs, zonder lesboeken – het materiaal maakt Kuijpers zelf en stelt hij voor alle docenten beschikbaar op internet.
Als het kan werkt hij helemaal zonder examenteksten. ‘Een vwo-leraar heeft dat in de aanloop naar het examen eens geprobeerd, mét succes.’ Maar dat zijn vwo’ers, weet Kuijpers. Een losse aanpak werkt niet voor iedereen. Op het Johan de Witt heeft een meerderheid van de leerlingen een migratieachtergrond, thuis spreken ze een andere taal. ‘Veel leerlingen hier hebben een taalachterstand. In de les hebben ze meer structuur nodig.’ Nu gebruikt Kuijpers Expeditie Nederlands niet meer, maar de essentie blijft overeind. Teksten uit lesmethoden zijn interessant op het moment dat ze verschijnen, maar niet na vijf of tien jaar, is de redenering van Kuijpers.
Hij raakt daarmee aan een ergernis van meer docenten Nederlands. Nieuw Nederlands is sinds jaar en dag de dominante methode, met een marktaandeel van rond de zeventig procent. Vanaf het eerste leerjaar zijn de delen lezen, schrijven, grammatica, woordenschat en spelling van elkaar gescheiden. In de lesboeken staan korte nieuwsberichten, stukjes van willemwever.nl en artikelen uit 7Days, de opvolger van Kidsweek. Later komen daar stukken uit landelijke dagbladen bij, maar in 4 en 5 havo lezen leerlingen nog steeds artikelen uit Quest, een populair-wetenschappelijk tijdschrift dat braintainment – entertainment voor het brein – aanbiedt.
Kuijpers behandelt liever actuele stukken uit kwaliteitskranten, bijvoorbeeld over het vuurwerkverbod. ‘Dat onderwerp leeft hier in Den Haag. Als we het daarover hebben, ben ik met mondelinge taalvaardigheid, luistervaardigheid en leesvaardigheid tegelijk bezig. En ik laat ze er vervolgens een stuk over schrijven.’
Het kan anders. Curriculum.nu, een team van 125 leerkrachten en achttien schoolleiders, heeft vorig jaar voorstellen gedaan om het onderwijs in de Nederlandse taal van een andere invulling te voorzien. In de plannen staat taal in relatie tot drie kerninhouden centraal: communicatie, cultuur en identiteit. Uit het advies: ‘De basis blijft goed leren lezen, schrijven, spreken en luisteren, en blijft daarmee hetzelfde als in het huidige curriculum. Wel verschuiven er een aantal accenten.’ Als het aan Curriculum.nu ligt moet er meer aandacht zijn voor leesmotivatie en literaire competentie, voor creatief taalgebruik en de omgang met digitale informatie.
Goede voorstellen, vindt vakdidacticus Theo Witte. De expressieve functie van taal komt volgens hem goed naar voren en Curriculum.nu laat de klassieke indeling in verschillende domeinen los. ‘Daardoor komt er meer samenhang in het vak en dat is hard nodig.’ Toch heeft Witte, net als veel docenten Nederlands, kanttekeningen. Er komt nog weinig vakinhoud in terug, vindt hij: ‘Het misverstand is dat er niks meer bij zou kunnen. Dat kan best, je moet het vak gewoon anders inrichten.’
Om te beginnen het centraal examen. Als het aan Witte ligt staat het onderwerp van tevoren vast, zodat leerlingen zich erin kunnen verdiepen. ‘Als je er een goede schrijfopdracht aan koppelt, heeft het examen meer gewicht. Je toetst leesvaardigheid dan samen met schrijfvaardigheid.’ Witte schreef zelf mee aan het Manifest ‘Nederlands op School’. Dat manifest, opgesteld door de twee Meesterschapsteams Nederlands van de universitaire letterenfaculteiten, bepleit aandacht voor ‘bewuste geletterdheid’: het schoolvak Nederlands zou gericht moeten zijn op de ontwikkeling van inzicht in hoe taal, literatuur en communicatie werken.
Leerlingen mogen best kennis nemen van onderwerpen als taalverwerving bij jonge kinderen, de geschiedenis en ontwikkeling van de Nederlandse taal en sociale taalverschillen, vindt Witte. Hij ontwikkelde de nieuwe methode Kern Nederlands, waarin vakinhoud voorop staat. ‘Het belangrijkste is dat we competente taalgebruikers afleveren, die voldoende literaire bagage hebben en fatsoenlijk kunnen lezen en schrijven. Dat kan niet zonder kennis van de taal en cultuur.’
Ideeën om het vak Nederlands nieuw leven in te blazen zijn er genoeg. Lerarenvereniging Levende Talen, de Stichting Leerplan Ontwikkeling, Curriculum.nu, de universitaire Raad voor de Neerlandistiek, de Meesterschapsteams, Stichting Lezen – dat het schoolvak anders moet, daarover zijn ze het eens, maar de manier waarop is onderwerp van discussie. ‘Wat is er tegen een vaardigheidsexamen?’ zegt bijvoorbeeld Gert Rijlaarsdam, voorzitter van de sectie Nederlands van Levende Talen en hoogleraar onderwijskunde aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Als je vindt dat leerlingen moeten leren lezen, waarom zou je dat dan niet goed toetsen?’ Rijlaarsdam gaf zelf zeventien jaar Nederlands aan mavo, havo en vwo. In principe is hij voor verandering, maar daar mag het eindexamen geen slachtoffer van worden. ‘We moeten het niet te vroeg afschrijven. We halen de goede lezers er op deze manier heus wel uit.’
Rijlaarsdam vertegenwoordigt de vakdocenten Nederlands in het voortgezet onderwijs. Die zijn best bereid om naar een nieuw leerplan te gaan, merkt Rijlaarsdam, maar het huidige lerarentekort bijt volgens hem met de wens om het schoolvak op korte termijn te herzien. Door de teruglopende studentenaantallen van de academische opleidingen neerlandistiek – het totale aantal eerstejaars daalde in tien jaar met bijna zestig procent – zullen er in de toekomst nog minder eerstegraads bevoegde docenten Nederlands zijn. Rijlaarsdam: ‘Misschien moeten we meer docenten met een andere achtergrond bij het onderwijs betrekken. Zij-instromers blijken heel creatieve leraren. En waarom zou je geen Nederlands kunnen geven als je taalwetenschap of psycholinguïstiek hebt gestudeerd?’
Het is de vraag wanneer het nieuwe curriculum daadwerkelijk rond is. Voor die tijd moeten de verschillende partijen het eens worden, want het vak zal uiteindelijk wel moeten veranderen, zegt hoogleraar Els Stronks. ‘Als jongeren van de middelbare school komen, beheersen ze de taal niet. Dat is onacceptabel.’ Zelfs met de huidige eindtermen zou je een schoolvak Nederlands kunnen maken dat goed is, denkt Stronks. ‘Daar is niets mis mee. De manier waarop het is uitgewerkt, dát is het probleem. We vragen ons voortdurend af wat we leerlingen willen leren. Ik zou zeggen: lees twintig boeken, dan leer je sowieso iets én train je je leesvaardigheid.’
Meer lezen dus, dat is ook de weg die Duitsland is ingeslagen. Daar ging het lange tijd niet goed met de lees- en taalvaardigheid, lieten de Pisa-scores zien. Nu lezen de leerlingen veel meer en hebben ze de weg omhoog gevonden. Stronks: ‘Bij het aanleren van een tweede taal is veel onderzoek gedaan naar wat beter werkt: grammatica en woordenschat oefenen of het lezen van boeken en kranten. Dat tweede werkt veel beter.’ Het is daarom niet heel ingewikkeld, zegt ze. Om goed te leren lezen en schrijven, moet je kilometers maken. ‘Dat moet de basis worden, in samenhang met kennis over de taal en cultuur. Dan daag je de leerlingen ook meer uit.’
‘Welkom!’ klinkt het uit de luidsprekers van de Universiteit Antwerpen. Ruim 250 Vlaamse scholieren zitten in de Aula Rector Dhanis klaar voor de eerste Olympiade Nederlands. Veertien vragen en puzzels over de Nederlandse taal krijgen de kandidaten in twee uur voorgeschoteld. Organisator Kevin Absillis, universitair docent moderne Nederlandse letterkunde, richt zich tot de leerlingen. ‘Lees de vragen zorgvuldig’, zegt Absillis in de microfoon, ‘al mogen we veronderstellen dat goed lezen een van jullie basisvaardigheden is. Veel succes!’ De leerlingen slaan hun opgavenboekjes open. Even klinkt er gerommel in de zaal, bladzijden die omslaan, en dan is het doodstil.
Sinds twee jaar werken zes Nederlandse universiteiten samen aan het programma PlusNederlands; voor de Olympiade zoeken ze de samenwerking met de Universiteit Antwerpen. Vandaag is de voorronde waar de meest getalenteerde scholieren van Vlaanderen en Nederland aan meedoen. De Vlamingen zijn bijeen voor een centrale zitting in Antwerpen, de Nederlanders buigen zich op hun eigen school over de opgaven. De beste leerlingen maken tijdens de finale in april uit wie de Olympiade wint.
‘Hier in Vlaanderen kampen we met dezelfde problemen als jullie in Nederland’, zegt Absillis in de foyer. ‘De nadruk ligt op leesstrategieën en vuistregels. Met de Olympiade laten we zien dat je met de Nederlandse taal veel meer kunt dan we op dit moment in het schoolvak doen.’ De vragen van de Olympiade Nederlands doen een groter beroep op het kritisch en analyserend vermogen van de leerlingen. ‘Het gaat om het tonen van inzicht’, vertelt student-assistent en mede-organisator Ulrike Burki. ‘De kandidaten kunnen hier niet voor leren, ze moeten oplossingsgericht werken.’ Het herschrijven van teksten uit het wetboek, het herkennen van vertelniveaus in romanfragmenten en inzicht in de relatie tussen de Nederlandse en Turkse grammatica – de Olympiade onderscheidt de goede van de beste leerlingen.
Na een uur druppelen de eerste kandidaten weer de foyer in voor de afsluitende borrel met fris. ‘Het was echt pittig. Je moet flink doordenken’, vertelt Melisa Kurti (17) na een slok cola. Klasgenoot Selena Bataire (17) wist lang niet op alle veertien vragen het juiste antwoord. ‘Soms moest ik gokken. Dit is wel wat anders dan de grammatica en spelling op school.’ Heel misschien wil Selena zelf ook Nederlands studeren, als ze na de zomer haar diploma binnen heeft. ‘Nederlands kan eigenlijk best leuk en uitdagend zijn.’