De dichter Heinrich Heine schreef in 1834 met grote stelligheid dat over Immanuel Kant geen biografie te schrijven valt. Want Kant had «noch een leven, noch een geschiedenis». De grote filosoof van de Kritiek van de zuivere rede, aldus Heine, «leidde een mechanisch geordend, bijna abstract vrijgezellenbestaan in een stil afgelegen steegje in Königsberg, een oude stad aan de noordoostelijke grens van Duitsland». Zijn leven tikte even regelmatig en gevoelloos verder als de grote klok in de toren van de plaatselijke kathedraal.

Heines beschrijving wordt gelogenstraft door de Kant-biografie van Manfred Kühn, die onlangs in Duitsland verscheen. Kühn, hoogleraar filosofie in Marburg, is op zoek gegaan naar de historische Kant die «kleur rijker en interessanter» is dan de karikatuur die Heine en andere vroege biografen van Kant hebben gemaakt. Daarbij ontkent Kühn niet dat het leven van de oudere Kant voor namelijk heeft bestaan uit college geven en soms ook besturen van de universiteit van Königsberg, plus nadenken en schrijven over een groot aantal onderwerpen, waarbij de nadruk lag op metafysica, ethiek, politiek en religie.

Kants dagindeling lag inderdaad tamelijk vast. Maar hij was geen eenzame, wereldvreemde geleerde. Hij las het werk van collega’s in Engeland en Frankrijk, volgde wat er in de wereld gebeurde, vooral in het revolutionaire Frankrijk. Hij woonde heel zijn lange leven (Kant werd bijna tachtig) in het afgelegen Königsberg aan de rand van Pruisen (nu het Russische Kaliningrad), maar voelde zich een wereldburger. Hij onderhield contacten met officieren en kooplieden, zijn beste vriend was jarenlang de Britse koopman Joseph Green. Hij hield ervan gezellig en lang te tafelen, nam regelmatig deel aan de diners van de graaf en de gravin Von Keyserlingk, bezocht het theater, had grote belangstelling voor literatuur, speelde biljart. De jonge Kant bewoog zich gaarne in de hogere sociale kringen van de stad aan de Oostzee. Kühn schrijft: «Kant ontwikkelde zich in deze tijd tot een elegante magister, tot een man die bij sociale gebeurtenissen uitblonk door intelligentie en humor.»

Dat Kühn van Kant een man van vlees en bloed maakt, is echter niet het meest interessante aspect van zijn uitgebreide biografie. Veel boeiender is dat een breed panorama wordt geopend op het Königsberg van de achttiende eeuw, op de religieuze twisten en filosofische stromingen en discussies van die tijd, op het Pruisen van de «verlichte» Frederik de Grote en zijn reactionaire opvolger Frederik Willem II. En bovenal komt natuurlijk Kants filosofie ter sprake, zijn grote en kleinere werken, want die hebben hem beroemd, maar ook berucht gemaakt. Lang niet iedereen was het met hem eens, lang niet iedereen begreep zijn ingewikkelde filosofische systeem, maar dat deed niets af aan zijn grote bekendheid. «Honderden boeken en essays werden voor en tegen Kant geschreven en voor de meeste Duitsers was Kant de enige belangrijke filosoof», schrijft Kühn. «Hij was de koning der filosofen geworden.»

Heine heeft Kants filosofie een «geestelijke revolutie» genoemd, te vergelijken met de Franse Revolutie: jullie, Fransen, hebben een koning gedood, maar Kants Kritiek van de zuivere rede «is het zwaard waarmee in Duitsland het deïsme werd geëxecuteerd». Dat klinkt radicaler dan het in werkelijkheid was. Kant heeft niet gezegd dat God dood is, maar dat God niet behoort tot datgene wat wij mensen kunnen weten. Het bestaan van God kan niet bewezen worden, maar het tegendeel ook niet. Dus mogen we aannemen, of geloven, dat God bestaat. Het weten moest worden opgeheven om plaats te maken voor het geloven, aldus Kant.

Toch heeft Heine met zijn revolutie geen ongelijk. De Duitse filosoof Otfried Höffe, hoogleraar in Tübingen, heeft een nieuwe studie gewijd aan de Kritiek van de zuivere rede, en al in de ondertitel van het boek wordt duidelijk dat Kant de fundering heeft gelegd voor de moderne filosofie. En deze Kritiek, aldus Höffe, is tot op heden actueel. Dat heeft vooral te maken met het feit dat Kant de mens weer in het centrum heeft geplaatst. Of anders gezegd: de menselijke rede is het hoogste goed op aarde. Alles draait om de rede.

Hij begrenst het terrein van het weten. De mens kan alleen iets weten van de dingen die hij in ruimte en tijd kan waarnemen en waar over hij zich met zijn verstand aan de hand van begrippen een oordeel kan vormen. Kant schreef: «Zonder zintuiglijke waarneming is er geen voorwerp en zonder verstand kan niet gedacht worden. Gedachten zonder inhoud zijn leeg, aanschouwingen zonder begrippen zijn blind.» De mens ziet de dingen zoals ze hem verschijnen, hij ziet niet het Ding an sich. Buiten de ervaring begint het terrein van de zaken waarover we niets weten, maar waar over we wel ideeën hebben: God, de onsterfelijke ziel, vrijheid. Ze zijn belangrijk voor de praktische rede. De mens verlangt naar geluk en gelukzaligheid, maar daarin kan uiteindelijk alleen God voorzien.

Kant maakte niet alleen korte metten met de godsbewijzen, maar ook met allerlei stromingen en theorieën. De grote filosoof Moses Mendelssohn heeft dan ook gesproken over de «alles vermorzelende» Kant. Kühn ziet het revolutionaire van Kant vooral in zijn ethiek. Voor de filosoof was niet alleen de vraag: «Wat kunnen we weten?» belangrijk, maar ook: «Wat moeten we doen?» Handelingen zijn alleen dan van morele waarde als ze uit onbaatzuchtige plicht worden gedaan. Centraal staan daarbij de «goede wil» en de menselijke autonomie. Hieruit leidt Kant zijn beroemde «categorische imperatief» af: de mens moet zo handelen dat hij zou willen dat zijn maxime tot algemene wet wordt verheven. Dit «onvoorwaardelijke gebod der zedelijkheid», aldus Kant, vindt zijn oorsprong in het menselijke verstand, in de rede, en is dus voor elk moreel wezen toegankelijk. Dit maakt dat alle mensen gelijk zijn en als het ware hun eigen wetgever zijn. Mensen zijn doel en geen middel. De «waardigheid van de mensheid», daar gaat het om. De absolutistische Pruisische standenstaat zag er echter geheel anders uit.

Door de zedelijkheid uitsluitend te koppelen aan de rede schiep Kant een «moraal zonder God». Kühn: «De basis van de morele wetten zijn niet de geboden van God of zijn eisen aan de mensen, maar onze autonomie.» Moraal en religie waren twee verschillende zaken, waarbij de religie voortvloeide uit de zedelijkheid en niet omgekeerd. De moraal, schrijft Höffe, heeft voorrang op de religie. Want wie niet eerst zorgt voor goede mensen «kan nooit uit hen gelovige mensen maken».

Kant behoorde met Moses Mendelssohn tot de filosofen van de Verlichting. Zijn geschrift Beantwoording van de vraag: wat is Verlichting? begint met het bekende: «Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft.» Kant roept zijn lezers op de luiheid en de lafheid te overwinnen en zelf te gaan denken. «Saper aude, heb de moed je van je eigen verstand te bedienen, is derhalve de zinspreuk van de Verlichting.» Kant pleitte in het geschrift voor de vrijheid van meningsuiting en volkssoevereiniteit, want de wetten van een staat moeten in overeenstemming zijn met de collectieve wil van het volk. Anderzijds wees hij op de plicht van burgers te gehoorzamen.

Kant had voor zijn tijd revolutionaire ideeën, maar hij was geen revolutionair. Hij was een groot aanhanger van de Franse Revolutie. Toen in Parijs de republiek werd afgekondigd, moet Kant hebben uitgeroepen: «Heer, laat nu uw dienaar in vrede gaan, want ik heb het heil van de wereld gezien!» Maar toch sprak hij zich in zijn geschriften uit tegen het recht een revolutie te beginnen tegen een tiranniek regime. Ook de onafhankelijke denker Kant was niet zonder tegenstrijdigheden.

In zijn geschrift De eeuwige vrede uit 1795 beschrijft Kant hoe het best de vrede in de wereld gehandhaafd kan blijven en hoe de ideale staat en de ideale wereldorde eruit moeten zien. De burgerlijke grondwet van elke staat moet republikeins zijn, aldus Kant, want alleen in een republiek kunnen de burgers beslissen over oorlog en vrede. En aangezien zij de lasten van de oorlog moeten dragen, zullen zij voor vrede stemmen. In een republiek vindt een scheiding der machten plaats, wordt de rechtsstaat verwezenlijkt en bestaat er een representatieve regeringsvorm. Kant een eerste democraat? Merkwaardigerwijs sprak hij zich tegen de democratie uit.

Kant wilde ook het volkenrecht hervormen. Hij bepleitte een soort volkenbond met het doel te komen tot een duurzame vrede, waarmee hij zijn tijd ver vooruit was. En alle burgers moesten wereldburgers worden in het kader van een Weltbürgerrecht.

Moest Kant met zijn vooruitstrevende ideeën niet in conflict komen met de conservatieve Pruisische overheid? Kennelijk niet zolang koning Frederik de Grote regeerde, en dat was ruim veertig jaar, maar wel onder zijn opvolger, koning Frederik Willem II, die sterk werd beïnvloed door fanatieke protestanten. Het bestrijden van de Verlichting werd onderdeel van het regeringsbeleid, alsmede het uitoefenen van censuur op geschriften die in strijd werden geacht met de orthodoxe geloofsleer. Kant liep dus gevaar en in 1794 kwam hij in aanvaring met de regering. Aanleiding was het geschrift Religion inderhalb der Grenzen der blossen Vernunft, dat buiten de censuur om werd gepubliceerd. Het bevatte een rechtstreekse aanval op de praktijken van de heersende protestantse kerk in Pruisen en was zo, aldus Kühn, een «politieke daad». Daarbij ging het Kant niet alleen om vrijheid van godsdienst, «maar uiteindelijk ook om de algehele burgerlijke vrijheid».

De filosoof ontving een brief uit Berlijn, geschreven op bevel van de koning, waarin de regering dreigde met «onaangename maatregelen» bij «voortgezette weerspannigheid». Kant beloofde (voorlopig) niet meer over religie te zullen schrijven.

Kühn laat zien dat Kants laatste levensjaren een lijdensweg waren. In 1799 zei hij tegen bezoekers: «Mijne heren, ik ben oud en zwak, u moet me beschouwen als een kind.» Het geestelijke en lichamelijke verval sleepte zich vijf jaar lang voort. Immanuel Kant stierf op 12 februari 1804, nu precies tweehonderd jaar geleden. Een lange stoet mensen trok langs zijn opgebaarde lijk en bij zijn begrafenis volgden veel burgers van Königsberg de kist. Kühn: «Kant was een van de belangrijkste burgers van de stad geweest. Hij was hun ‹filosofenkoning›, ook al waren filosofen buiten Königsberg op zoek gegaan naar een andere koning.»