Steven Aalders, Harmonic Chord (1), 2014. Olieverf op linnen, 14 x 18 cm © Peter Cox
Donkere herenmantels zijn als strenge gestalten op een karig toneel

Eerst iets waar ik alsmaar aan denk. In muziekfilms zie ik soms de onvergetelijke Frans Brüggen, met het Orkest van de Achttiende Eeuw, symfonische fragmenten dirigeren van Haydn of Mozart. Hij zit altijd wat gebogen, als een schoolmeester, voorover te kijken naar de partituur. Daarbij heeft hij twee armen bijna strak voor zich uit – en dan die prachtige staccatohanden die de maat aangeven waarmee de muziek wordt vastgehouden. Dan brengt hij ze in verschillende bewegingen. Dat gaat zonder gezwier. Muziek die ten gehore wordt gebracht, moet rustig in de hand worden gehouden. Ademloos zit ik te luisteren en te kijken.

Van Jannis Kounellis hangt in mijn kamer aan een witte muur een harde zwarte figuur, daarnaast hangt een klein, kleurig schilderij van Steven Aalders. Ze zijn zeer verschillend maar ze zijn elkaar merkwaardig gaan verdragen. De zwarte figuur is gemaakt van teer op papier. Eerst was dat teer vloeibaar, maar bij het drogen begon het te krimpen zodat de vorm hard en strak werd. Ik heb Kounellis bezig gezien bij het maken ervan. De zwarte vorm begon beweeglijk, alsof hij nog groeide. Dan stolde de figuur en werd onverbiddelijk. Zo werkt in een strak zwart zijn handschrift. Ook al ziet het er zo uit, de vorm van teer is niet abstract bedoeld. Het is een concrete gedaante die doet denken aan een menselijke gestalte. De zwarte figuur staat hard in het wit.

Jannis Kounellis, Senza titolo, 2010. Teer op papier in metalen lijst, 100 x 70 cm © Allard Bovenberg

Zo met stugge maatvormen ensceneren, was doorgaans de manier hoe Kounellis als beeldregisseur zijn werken in elkaar monteerde. Het gebeurde nadrukkelijk niet op de gewone manier van de schilderkunst. Toen hij begon, eind jaren vijftig, heeft hij nog geschilderd. Dat waren toen schilderijen met eigenaardig gegroepeerde lettertekens. Maar zelden waren het woorden. De letters waren niet zwierig geschilderd, eerder hoekig en stroef. Ik kan me voorstellen dat dat schilderen iets liturgisch had, zoals monniken lopen te prevelen. In ieder geval was het niet een los schilderen om vrije figuren te verzinnen. Beelden kwamen tot stand met stug geduld. Dat is zo gebleven. Ik heb Kounellis leren kennen in 1976. Met een penseel heb ik hem nooit gezien. Wel had hij steeds papier en krijt en potlood bij de hand. Dat was niet om zo vrij wat te schetsen, zoals Rafaël of Rembrandt dat deden, figuren van mensen in soepele beweging. Zo vertelden zij hun kunst. Wat Kounellis tekende waren vooral dramaturgische situaties. Zulke zwarte gestalten die in de werkplaats ontstonden, zouden bij gelegenheid in de dramaturgie van een tentoonstelling kunnen gaan optreden.

Donkere herenmantels zaten, omdat ze er statig uitzagen, vast in zijn repertoire van figuren. Meestal hingen ze als aan een kapstok, aan stangen aan ijzeren haken, naast elkaar op een rij als strenge gestalten op een karig toneel. Het kwam ook voor dat ze uitgevouwen en gestrekt stil op de vloer lagen – in rijen als zerken op een kerkhof. De jassen drukten strenge stemmingen uit, compact als akkoorden. Soms moest ik denken aan de beheerste bewegingen waarmee Frans Brüggen met zijn handen de tonen van de muziek in bedwang hield. In de zomer van 2010 was ik bij Kounellis op bezoek in zijn werkplaats in Umbrië. Daar zag ik hoe hij van jassen de vormen nog harder en zwarter maakte. Ik zag hoe ze in warme, vloeibare teer werden gedoopt. Het walmde. Daarna pakte hij de doorweekte jas op en hield die met twee handen voor zich uit boven een vel linnen of papier. Door het trage teer was de stof zwaar geworden. Kounellis boog zich met gestrekte armen naar voren, hij loerde alsof hij mikte, en liet toen, onverwacht nog, de jas op het papier vallen. Meteen bij het neerkomen, met zijn gewicht, kwam de abklatsch stil te liggen. Het werd een zware, zwarte, geheimzinnige gestalte. Het teer droogde hard op.

Het kleine schilderij van Steven Aalders dat er ooit naast kwam te hangen is een liggende rechthoek met een akkoord van vier smalle vormen in vier kleuren. Blauw, oranje, groen, rood – ongeveer dat soort van kleuren tegen elkaar, en op de tast bij elkaar passend. Ik was gewend een dergelijke samenstelling eerst abstract te noemen. Maar het kleine voorwerp van kleur naast het gitzwarte teer bleef goed overeind. Het bleef wat het was toen het gemaakt werd: een fysieke vormgeving van kleuren die geschilderd werden om precies samen die vier kleuren te zijn en niets anders. Het doet het schilderij geen recht die intense bloei van kleur abstract te noemen. Dat is te vaag. Naast elkaar zijn de kleuren uniek en onverwisselbaar. Ik kan ze bij benadering benoemen. Maar ze zijn zo stevig als teer.