‘Wil je mijn Vestdijk-collectie?’
‘Nee… dus die kun je verkopen.’
‘En Hermans?’
‘Brusselmans?’
‘Nee, W.F. Hermans!’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Ga ik toch niet lezen.’
Er moeten boeken weg. Ruimtegebrek. Je begint met verzamelen als je jong bent, maar er komt een moment dat je verzadigd bent. Ik heb genoeg boeken. Ik gebruik de meeste om naar te kijken. Als ik naar ze kijk, zeggen ze me niets meer.
Wat zal ik nog herlezen? Het is een vraag die ik mezelf nauwelijks durf te stellen. Wat ik tegenwoordig herlees, herlas ik al toen ik twintig en dertig was. Reve, Van het Reve, Elsschot, Hermans, Hotz… Ik denk dat ik tot zo’n dertig schrijvers kom. Niks van de jaren negentig.
Ik kijk naar de dozen waarin ik de boeken heb gestopt die ik verkoop. Schrijvers waarmee ik in het café heb gezeten, die zelfmoord hebben gepleegd, wier vrouw en ik hebben zitten knoeien, die ik heb geïnterviewd, bij wie ik op hun begrafenis ben geweest.
‘In vriendschap…’
‘Zeg, drink jij altijd zo veel…’
‘Erg gelachen op een vrolijke bijeenkomst…’
Het zijn opdrachten aan mij.
Het is enigszins verraad om die boeken weg te doen, maar die schrijvers… Hebben die mij niet verraden? Sommigen hebben me duidelijk laten voelen dat ik ‘de mindere’ was. Misschien was dat ook zo. Klein talent, geen bezwaar. Maar waarom moet ik ze dan toch in mijn boekenkast houden? De oprechte schoft en de schlemiel zijn mij liever dan zij die hun minachting op hun gezicht niet konden uitgummen!
In de dozen zit niets dat over de Tweede Wereldoorlog gaat. Al mijn hele leven lijk ik op zoek naar zoiets als de juiste moraal en als toetssteen gebruik ik dan de Tweede Wereldoorlog. Zoiets moet het zijn. Die juiste moraal heb ik volgens enkelen verloren, terwijl ik denk dat ik er steeds dichterbij kom. Een moraal is een pak dat je je moet laten aanmeten. Liefst door een goede kleermaker, maar wie is dat?
Er is een tijd geweest dat ik meende dat je de goede moraal in boeken kon vinden. Gelukkig is dat een groot misverstand. Gelukkig, omdat een boek je moet demoraliseren, je moet er wanhopig van worden. Een boek moet afbreken, kapotmaken.
Ach, ik heb nu een grote mond en pathetische woorden zijn snel gevonden. Ik haat mijn eigen zachtheid.
‘Je hebt elk boek van Reve drie keer. Op weg naar het einde heb je vijf keer, en Nader tot U vier keer. Waarom?’
‘Ik kocht steeds een eerste druk.’
‘Maar vijf keer?’
‘Ja, met omslag. En ik zag steeds een mooier omslag.’
Ik pak Op weg… en laat het zien. Ik wil meteen weer beginnen met lezen.
‘Heb jij het gelezen?’ vraag ik.
‘Jawel.’
‘Maar…’
‘Maar ik vond het niet zo goed als jij… Wel leuk en zo en ik zag wel dat het goed geschreven is, maar… Nou ja, ik zal het nog wel eens een keer lezen.’
‘Ja, moet je doen’, zeg ik, terwijl ik weet dat het boek niet wordt geopend.
Ach, ik lees de nieuwe boeken die ik krijg ook niet, op een enkele na.
Nog steeds vind ik na een vrouw en een kind een boek het mooiste product dat bestaat. Over de magie van een zin zal ik wel nooit uitgedacht raken. Wat die magie is, was een vraag die de richting van mijn leven bepaalde. Daarom doet het pijn om het boek te zien verdwijnen. Bijna alle boeken worden op papier gedrukt dat snel vergaat – en daar zijn de uitgeverijen nog trots op ook! Zo verpulvert je cultuur vanzelf.
Ook dat kan me niets schelen. Je roept iets twee keer, je hoort iemand zeggen: ‘Daar heb je die dorpsgek weer!’ en je zwijgt.