Hannah werkt in het Rijksmuseum bij de afdeling restauratie. Ze herstelt oude schilderijen, ontdoet ze van hun vernis, repareert kleine beschadigingen, heelt de huid van een schilderij, ‘dicht de scheurtjes en de barsten die daar in de loop van honderd jaren zijn ontstaan (…)’. Op een dag ziet ze een tv-documentaire over de Friese dichter Blindman (= Tsjêbbe Hettinga) en later hoort en ziet ze hem in het echt voordragen. Ze verdiept zich in zijn leven en werk en uiteindelijk bezoekt ze hem op het eiland waar hij ’s zomers altijd kampeert. Op de achtergrond speelt nog een voorzichtige verliefdheid voor ene Ruben een rol.
Meer is het verhaal niet, ook niet minder en Jannie Regnerus maakte er in deze kleine roman een ware zoektocht van. Een zoektocht naar wat het betekent wanneer een dichter, zoals Blindman, al op jonge leeftijd blind wordt en zijn hele dichterlijk oeuvre baseert op wat hij vroeger zag. Beeld en beeldspraak staan in deze roman voorop, kijken is de drijvende kracht en erotiek loert op de achtergrond.

Schrijven om je emoties op een afstand te houden, dat doet Regnerus. En juist dan dringen ze zich uiteraard in alle hevigheid op. Sentimenten en clichés liggen op de loer, deze voorzichtige schrijfster weet dit, mooischrijverij over landschap, zee, boerderij en stilte gaat bij haar soms als vanzelf. Nostalgie naar hoe het vroeger was in Friesland, waar Hannah, net als de dichter, op een boerderij opgroeide. ‘Als kind deelt Blindman een zwijgende kameraadschap met een paard dat met zijn fluwelen bovenlip voorzichtig “happend” over handpalmen en kruin gaat.’ ‘De wereld om me heen wordt bevolkt door archetypische wezens; de smid, die gehuld in een rookwolk, paardenhoeven met maansikkels beslaat.’ Mooie, trage zinnen. Archetypische zinnen.
Er zitten nadelen aan. Hoe slaag je erin al te larmoyante nostalgie van de deur te houden? Regnerus slaagt er niet altijd in. Ze brengt een verregaand romantisch beeld op de planken van het leven op een boerderij, schuift de bittere kanten ervan, die je in Tsjêbbe Hettinga’s poëzie vaak genoeg tegenkomt, rustig onder de tafel. Ook al geeft ze fraaie beelden over de dood die in alle hoeken en gaten op zo’n archetypische boerderij rondhangt. ‘Hij kent het gonzende doodslied van bromvliegen die haar roze koeienneusgaten in en uit gaan.’ Ze zoekt het in mooiheid en traagheid, vergeefsheid en gedempt licht. Ze probeert de wereld van het platteland en de natuur langs magische weg tot leven te brengen.
Alles wordt gepersonifieerd. ‘Het duister verschanst zich een paar uur onder bruggen, houdt zich op in stegen en in smalle straten, maar eist liefst het hele etmaal voor zichzelf op’. Geparkeerde auto’s ‘dommelen’, lantaarnpalen ‘dragen een zusterskapje’ van sneeuw, taal en duisternis hebben iemand ‘vervreemd’, baby’s hebben ‘waakzame lipjes’, een jeep ‘stempelt’ met zijn banden een gedicht in het zand, gierzwaluwen ‘zingen het hooglied van de zomer’. En dit is nog maar een kleine keuze uit de intens personifiërende taal van dit boek.
Ik heb er begrip voor, op deze manier meent Regnerus haar Hannah in de buurt van de dichter te kunnen brengen. Zo kun je zijn werk en zijn mentaliteit dichterbij brengen en herdenken. Ook al is het lastig via deze schrijfwijze uitgesleten beelden van de deur te houden. Sneeuw bedekt ‘een onbetreden wereld’. Een taak moet ‘volbracht’ worden, Hannah’s kinderwereld is ‘gekleurd’ door mythen en sagen, Hannah staat ’s ochtends als ze op de camping ontwaakt ‘in contact met de wereld om me heen’. Dat moet dan maar, de schrijfster neemt dit op de koop toe, en gelijk heeft ze, maar toch, ik bleef lang peinzen over een zin als deze: ‘Zijn aanraking is teder, als van een moeder die voor het eerst haar pasgeborene bevoelt en daarmee het nieuwe leven bevestigt.’ Domineetaal. Maar waarom ook niet, ook Hettinga’s gedichten gingen clichés en klinkklare profetentaal niet uit de weg, ze leefden er zelfs van, hij zette ze op scherp. Misschien kun je op deze manier wel degelijk in de buurt van de dichter komen en daar ging het Regnerus om.
Ze zoekt hem in haar boek met alle middelen op, niet alleen stilistische. Wanneer ze schrijft over Hannah’s restauratiewerk brengt ze dat direct met Blindmans poëzie in verband. Zit ze met hem aan het strand, dan wijzen alle beschrijvingen naar zijn werk. Vertelt ze een sprookje over een visser die zijn hele leven een kostbare parel onder zijn bed verbergt, dan weten we dat die kostbare parel Blindman is. Fraai is dat de schrijfster zelfs Hannah’s erotische gevoelens, dit is indrukwekkend schrijfwerk, in verband brengt met de boerenzoon Blindman. Een voorzichtige vrijscène met haar vriend Ruben herinnert haar aan de manier waarop haar vader op de boerderij een jong paard zadelde. ‘Heel geleidelijk laat hij het dier wennen aan gewicht op de rug. (…) Stapsgewijs wordt het gewicht opgevoerd.’
Overal is boerenzoon Blindman. Tegen het einde van de roman bezoekt ze de dichter en gaan ze naakt in zee zwemmen, ze begeleidt hem naar het strand. En daar bereikt de schrijfkunst van Regnerus grote hoogten. Haar Hannah zwemt naar Blindman toe die zich op zijn rug in het water laat drijven in de houding van de Vitruvius-man van Da Vinci. En dan dit: ‘Ik knijp mijn ogen een beetje toe, maar tussen de oogharen door kan ik goed zien hoe Blindmans eikel bij iedere golfslag zijn kopje boven water weet te houden.’ Hoe dring je je tranen terug wanneer je een gestorven dichter in het licht wilt zetten? Regnerus ondernam een indrukwekkende poging.