Hij betrad het toneel van Frankrijk rond 1983 als een nieuweling met een ander geluid, met een taal die niet zozeer zong maar eerder bijtelde, ritmisch en met een wonderlijk soort van verbetenheid, alsof hij zichzelf permanent op de hielen zat. Bernard-Marie Koltès, geboren in 1948, werd meteen toen hij zich aandiende erkend als een groot schrijver, ook en vooral door een van de sterke regietalenten van zijn jaren, Patriche Chéreau (1944-2013), die zijn lot meteen aan dat van de schrijver verbond. Koltès dook met zijn raadselachtige personages op aan de rafelranden van de metropolen, in de banlieues, op Afrikaanse vlaktes, in bouwputten, op uiteenlopende vluchtlocaties in de stad. Zes jaar, zeven toneelstukken en twee romans verder was hij opeens weer weg. Koltès stierf aan het eind van de jaren tachtig aan aids, 41 jaar jong. Tien jaar later, twintig jaar later leek hij als toneelschrijver zo goed als vergeten.

Hij is er weer. Met Westkaai, een voorstelling bij Theater Utrecht, 26 en 27 oktober in De Groene besproken, dit weekend in de Stadsschouwburg Amsterdam te zien. En nu met een afstudeervoorstelling van de jonge regisseur Julie Peters. Zij presenteert een Koltès-tekst uit 1987, In de eenzaamheid van de katoenvelden. Het is nacht, ergens op een open maar duister terrein. Twee mensen treffen elkaar. De een is een dealer. De ander een klant. De dealer kent dit terrein. ‘Als u hier buiten loopt, op dit uur, en op deze plek, dan is dat omdat u iets verlangt dat u niet hebt, en ik u kan bezorgen; want als ik hier op deze plaats sta, al veel langer dan u en voor langere tijd dan u, en als zelfs dit uur dat het uur is van de wildheid in de verhoudingen tussen de mensen en de dieren, mij er niet vandaan jaagt, dan is het omdat ik het nodige heb om aan het verlangen te voldoen dat voor mij langskomt, en het is als een gewicht dat ik van mij moet afschudden op om het even wie, mens of dier, die voor mij langskomt.’ Wat verhandelt hij? Kostbaarheden, drugs, seks, zichzelf?

De klant doet zich zekerder voor dan hij in de loop van de ruim vijf kwartier durende dialoog lijkt te zijn: ‘Ik loop niet op een bepaalde plek en op een bepaald uur; ik loop, zonder meer, ik ga van het ene punt naar het andere, voor privé-zaken die op die punten en niet onderweg worden afgehandeld; ik ken hoegenaamd geen schemering en hoegenaamd geen soort verlangens, en ik wil de toevalligheden op mijn weg niet kennen.’ Dat zal nog blijken. En nog een aantal keren ondersteboven worden gehouden.

De twee, Lard Adrian (dealer) en Mathieu Güthschmidt (klant) bevinden zich in de regie van Julie Peters op en rondom een kreunend en knarsend draaiende kunstwerkelijkheid, een schijf in de grond, waardoor ze zich, ook in onbeweeglijke toestand, in een permanent veranderende fysieke verhouding tot elkaar bevinden. Uit een raam, hoog links, klinkt muziek uit meerdere blaasinstrumenten. Ook van een harp, rechts achter. En van een veelvoud van stemmen, die overal vandaan kunnen komen, van een onzichtbaar koor. De muziek is overigens speciaal voor de avond gecomponeerd door Igor Iofe.

De tekst, de vertelling, de deal, de onderhandeling geeft zich zeer langzaam prijs, en trekt zichzelf weer ergens terug, net als je een spoor van herkenning meent beet te hebben. De muziek steunt, stoort, onderbreekt en onderstreept. Er zijn verschillende breuken in het verhaal dat geen lineair verhaal wil zijn, maar wat precies waar op wie breekt, het blijft een grimmig raadsel van aantrekken en afstoten. De avond dat ik er was klonk de dealer nog wat tekstonvast, maar dat zal zich herstellen in de korte speeltijd. Een hernieuwde kennismaking met een schrijver, die als een echo uit de jaren tachtig blijft intrigeren.


Beeld: poster In de eenzaamheid van de katoenvelden, regie Julie Peters