
Het drieluik Blauw Groen Rood staat los tegen de wand geleund in de luisterrijke ruimte van de galerie. De drie stralende vlakken kleur zijn behoedzaam neergevlijd op verticaal rechthoekige panelen van hagelwit papier. Dat papier is strak gelijmd op een stijve kunststof ondergrond zodat de panelen bij het leunen niet doorbuigen. Intussen zijn de eigenlijke vormen van kleur maar ten dele rechthoekig. Wel loopt de basislijn van de kleur parallel met de benedenrand van de papieren panelen. Ook langs de bovenkant is er die evenwijdigheid. De baan wit aan de basis is zichtbaar zwaarder dan de lijn wit bovenin die smaller is en daarom ijler oogt. Maar binnen de roerloze rechthoekigheid van de panelen papier verlopen de verticale begrenzingen van de monochrome kleuren langs licht scheve lijnen. Zij zijn voorzichtig trapezoïde in vorm. Het lijkt daardoor of de drie kleuren wat bewegen en beven – maar bijna onmerkbaar, niet méér dan wanneer een zuchtje wind door gras glijdt. Optisch zingen de vlakken kleur zich zo los, fladderend als grote vlinders, uit de straffe rechthoekigheid.
Ze zijn dus heel anders, en hebben een heel andere lyriek, dan de gewone schilderijen met monochrome kleur die indertijd gegroeid zijn in de context van geometrische abstractie. Vanwege die geometrie ontstonden zulke kunstwerken aanvankelijk in een raamwerk van een symmetrische beeldstructuur. Herinneren we ons monochrome vlakken van Barnett Newman of ook de monochrome kleurvolumes van Donald Judd. In mijn ogen waren dat onverbiddelijke vormgevingen. In de strengheid van die geregelde vormgeving werden ook de kleuren streng omdat ze moesten passen in de symmetrie. Meestal werd de kleur ook met rechte en gelijkmatige verfstreken opgebracht. Dat strijken en vegen op en neer past bij die rechthoekige vormgeving. Dat wil zeggen dat in die strenge schilderijen kleuren er begrensd uitzien. In een klassieke compositie van Mondriaan (toch ons aller vader) zijn kleuren in wezen begrensde vormen die ruimte en architectuur geven aan het oppervlak. De meeste doeken van Mondriaan zijn klein. Pas op het laatst, zoals in de adembenemende Victory Boogie Woogie, werden ze breder. Toen werd ook de kleur geleidelijk losser. De schilderijen, nadien, van Barnett Newman waren groot en breed. Toen werd het monochrome vlak werkelijk dramatisch. Sommige schilderijen waren hard als een muur. Ze hingen ook altijd vlak tegen de museumwand. Hun gewicht is architectonisch. Daar is het waar minimal art begon. Natuurlijk heeft die geschiedenis Kees Visser niet onberoerd gelaten.

Maar toch, de drie kleuren in Blauw Groen Rood gedragen zich helemaal niet streng. Eerst is de rechthoek van wit papier strak en hoog. De typisch scheve vorm van het blauw, het groen en het rood zien we dan van onder naar boven verschijnen. Dat komt doordat de horizontale marge langs de onderkant van het papier er relatief stevig uitziet. Die witte drempel werkt als een sokkel die de kleur ondersteunt in haar licht opwaartse beweging. Dat effect is bijna onmerkbaar maar het is er wel.
Want ik zie nog iets wonderbaarlijks. Het is alsof er in de kleur, in de diepte ervan, nog licht hangt. Dat heeft te maken met hoe Kees Visser het kleuroppervlak van verf heeft geschilderd. In plaats van de smeuïge smurrie met rechte streken regelmatig uit te strijken, heeft hij met een stompe kwast de acrylkleur zo heen en weer in de rondte gewreven tot al het vocht uit de verf verdween en er een rulle huid ontstond van korrelige partikeltjes kleur. In die droge, fragiele huid zie je ook niet meer de kracht en de druk van verfbewegingen. De kleuren zweven licht als motregen die ritselt in de boom.
Intussen staan de panelen tegen de wand geleund. De ruimte, de kijkdoos waarin deze schitterende gebeurtenissen met kleur plaatsvinden, heeft twee grote vensters die tegenover elkaar liggen. Van een kant komt het frisse ochtendlicht naar binnen, van de andere kant komt later het zware licht van de ondergaande zon. Door de dag heen is er beweeglijk daglicht. In al dat licht worden de panelen met kleur, ook omdat ze leunen, door allerlei strijklicht beroerd. Maar het is maar zelden dat de korrels blauw of groen of rood gaan glinsteren. Eerder glanzen ze.
Door de minieme oneffenheid van de oppervlakte lijkt het of het licht in de huid kruipt van de kleur. Vandaar die wonderbaarlijke gloed in de diepte. Links in de voorstelling neigt het blauwe vlak naar rechts waardoor het breed oogt. Helemaal rechts leunt het vlak rood iets naar links. Het ziet er slank uit. Het donkere groen in het midden hangt daar het meest roerloos. Daarom is het groen zo zwaar dat het bij licht laat in de dag bijna zwart lijkt. Wat ik maar zeggen wil (en wat Kees Visser ons laat zien): kleuren in het beweeglijke licht van de dag zijn waarlijk verrassingen.
PS. Deze vertelling over kleur van Kees Visser is tot 11 mei te zien in galerie EENWERK aan de Koninginneweg 176 te Amsterdam. Kijk op eenwerk.nl