Na het lezen van een roman blijft er een herinnering over, een gevoel, alsof je ergens was. Bij de nieuwe roman Stromboli van Fleur Bourgonje gebeurt er iets vreemds met die ervaring. Het is alsof je iemand hebt ontmoet, maar niet echt hebt leren kennen. Wat beklijft is de herinnering aan een mooi gezicht.

Bourgonje, die een indrukwekkende productie op haar naam heeft staan, kreeg in 1986 voor haar roman Spoorloos het Gouden Ezelsoor voor het best verkochte literaire debuut. In 1988 ontving ze de Betje Wolffprijs voor haar oeuvre, dat bestaat uit romans, verhalen, poëziebundels en twee libretti.

Net als in eerdere verhalen speelt in de roman Stromboli een eiland een hoofdrol. Drie vrouwen, in drie verschillende tijden, belanden op het vulkaaneiland Stromboli, ten noorden van Sicilië, Italië. Na de Tweede Wereldoorlog wordt de Litouwse Karin uit een Italiaans vluchtelingenkamp gered door de visser Antonio. Hij is volledig in haar ban en biedt haar een uitweg uit het kamp door haar te trouwen. Een paar jaar later beleven actrice Ingrid Bergman en regisseur Roberto Rosselini een liefde tijdens de opname van de film die het verhaal van Karin vertelt. Zestig jaar later zet Nora voet aan wal van het eiland, een getrouwde vrouw die in de epiloog van haar huwelijk is beland.

Het verweven van ogenschijnlijk op zichzelf staande verhalen is een aantrekkelijke vorm. Hierin schuilt een gevaar: de lezer weet heel goed dat deze verhalen niet zomaar door elkaar zijn gevlochten, en gaat daarom onwillekeurig op zoek naar de onuitgesproken parallellen. Dat geeft niets, mits die zoektocht niet te veel opgedrongen symboliek oplevert. Gezien de ingrediënten – het eiland, de onrustige vulkaan, het onherbergzame landschap, de stugge eilandbewoners, ontheemding, verlies, vergankelijkheid, de vrouw, de man, de liefde – is dat een heikele onderneming. Dat geeft nog niks. Het gaat erom hoe die ingrediënten worden gebruikt: welke mensen ermee tot leven worden gewekt en wat ze doen.

Karin intrigeert. Ze is stoïcijns in de manier waarop ze weerstand probeert te bieden aan de ruwe liefde van haar visser. Dat maakt het spannend wanneer ze, even, ontdooit op het moment dat ze in een volle trein voelt hoe de visser zich met zijn harde lijf tegen haar aan drukt. En dat maakt het tragisch wanneer ze uiteindelijk toch een bitter eenzaam bestaan tegemoet gaat op het kale eiland. Ontsnappen moet ze, voor ze net zo dor wordt als de grond waar ze op leeft. Het verhaal van Ingrid is van buiten verteld, er wordt over haar geschreven, hoe ze zich verliest in de liefde voor de weerbarstige regisseur.

Nora’s stem is het best te horen. Ze bevindt zich op een verloren punt in haar leven en haar liefde. In haar bespiegeling komt meer dan eens de vulkaan als metafoor voor het onderaardse driftleven naar voren. Het werkt altijd krachtig wanneer een omgeving in de binnenwereld van een karakter resoneert, mits je het zélf mag voelen, en het je niet verteld wordt. Bourgonje kan dat echter niet goed laten: ‘Terwijl ze alleen maar uit is op vrijheid. En de nabijheid van ondergronds, onverwachts oplaaiend vuur.’ Eerdere verwijzingen naar de vulkaan zijn talrijk: ‘(…) ze koos voor een reis in haar eentje naar een levende vulkaan, een niet tot rust te brengen stuk aarde’, of: ‘(…) op weg naar het eiland dat midden in de zee dag en nacht ondergronds ligt te branden’. Het is duidelijk: er smeult en rommelt iets in deze vrouw, en misschien ook wel in haar echtgenoot, die haar mogelijk net wat té gemakkelijk alleen liet vertrekken. Hun huwelijk is als het afgekoelde, doodse steen van het eiland. Sterker is Bourgonje in het bereiken van een soort verstilling in haar taal. Bijvoorbeeld in de scène waarin Nora zich met een schok realiseert wat er met haar huwelijk aan de hand is. Ze is halverwege de beklimming van de vulkaan, de zon brandt, de muggen prikken en ze heeft dorst. Dan laat de schrijfster een roofvogel doodstil in de lucht hangen en even daarna loodrecht op zijn prooi vallen. De vogel scheurt het konijn open, er klinkt schril gekrijs.

Het is op momenten als deze dat je de roman binnen mag, en voelt wat er gebeurt. Die momenten zijn jammer genoeg schaars. Dat heeft vooral te maken met Bourgonjes retorische manier van vertellen, die veel moois lamslaat. Zoals de beschrijving van Nora wanneer ze wacht op de kade voor ze aan boord mag. Het lijkt alsof ze ergens bij hoort, staat er, omdat een vrouw van haar leeftijd altijd bij iemand hoort. Dan volgt een uitgebreide opsomming – landen, minnaars, huizen, kinderen, geuren, dromen – met daarop de simpele en daarom zo mooie conclusie dat een vrouw van haar leeftijd nooit licht reist. Als de schrijfster het bij die zin had gehouden, hadden we genoeg geweten.