Mario Merz, Igloo nero, 1967-1979. IJzer, asfalt, neonbuis, transformator; © Peter Cox, Eindhoven / Collectie Van Abbemuseum
Het was iets anders dan een Frans schilderij met klaterend blauw zonlicht

Een geweldig werk was de gitzwarte iglo van Mario Merz. Het werd gemaakt in 1976. Toen, of een jaar daarop, heb ik het voor het eerst gezien. In het museum waren we toen vooral bezig met kunstenaars van overwegend het rechthoekige idioom. Er was bijvoorbeeld een expositie van Carl Andre in de maak. Niet alles kan in musea tegelijkertijd gebeuren. Verschillende vormgevingen kun je wel tegelijkertijd opmerken. Ik vond het juist en leerzaam bij kunst alle eigenzinnige verschillen te blijven zien. Carl Andre’s werk bijvoorbeeld was steeds recht van vorm. Zo, op die manier, werden ze in elkaar gezet. Tegelijk zag ik Mario Merz zijn werk doorgaans rond maken. Dat was nu eenmaal zijn idioom. Ik zag dat lijnen die hij tekende steeds gingen buigen. Die verbuigingen, ook in die zwarte iglo, zijn wonderlijk vrij in hun verbeelding. Het zijn geen cirkels rond een middelpunt. Dat soort vrij slingerende vormen, los als spiralen, zag ik dan naast en samen met een compacte groep staande blokken hout die Carl Andre tegen elkaar zette. Dat werd onverzettelijke sculptuur. De blokken waren ook massief. Ze stonden onwrikbaar op de vloer. Een iglo van Merz was altijd een volume dat hol was. Ze zien er lichter uit, heel anders dan zware blokken hout.

Optisch leek het of een werk van Merz zou kunnen bewegen. De zwarte iglo was niet zwaarwichtig, eerder klein van vorm. Op de grond is het twee meter in doorsnede, hoog anderhalve meter. De zwarte huid bestaat uit stevige segmenten zeildoek dat werd doordrenkt met dunne pek, gedragen door een gebogen frame van metalen buizen. Het pek droogde en werd hard. Het harde zwart ging glanzen. In blauw neon staat er in Merz’ handschrift een ondertitel bij geschreven: luoghi senza strada. De iglo is een grillig licht volume. Staat hij eenmaal op een plek, is hij ook zonder moeite te verschuiven. De grondvorm is rond, maar niet afgemeten als een cirkel. Eigenlijk is het zwarte ding bol als een paraplu. In de holte is het geheimzinnig donker. Het gewicht ervan is onpeilbaar. Zoals hij daar staat is de vorm een raadsel. Het lijkt ook van boven neergedaald uit een onvoorstelbare verbeelding waar plekken nergens aansluiting vinden. Raadsels zijn donker.

Anselm Kiefer, Märkischer Heide, 1974. Olieverf, acrylverf, schellak op jute © Peter Cox, Eindhoven / Collectie Van Abbemuseum

De bloksculpturen van Carl Andre staan pal tegen elkaar. We zien hoe de blokken stuk voor stuk passen. Hun vorm is stevig als een gebouw. Nadat we een houten werk in de collectie hadden opgenomen, ontstond het verlangen naar een iglo van Merz. Zo gaat museaal verzamelen: ik had de zwarte iglo gezien, en toen zag ik ook hoe het in de zaal zou kunnen staan. Het was een hoekzaal. In de zaal daarvoor stond, recht langs de wand, een stille rij blokken van Carl Andre. De doorgang naar de volgende zaal bevond zich in het midden van de korte wand. Het was een zaal van acht bij twaalf meter. Bij het binnenkomen kreeg je, vanuit het midden, meteen een overzicht van de ruimte. Je moest schuin rechts midden door de zaal lopen naar de volgende doorgang. Die zat in de verre hoek van de lange wand rechts. De zwarte iglo vond een plek rechts voor het midden. Daar werd het een middelpunt. Je drentelde eromheen en eraan voorbij. Dan draaide ik me om, om van die kant nog eens terug te kijken. Dat gaat zo bij ronde werken. Die staan losser in de ruimte.

Vanaf de iglo keken we naar links: daar hing vanaf halverwege de lange wand een breed bruin landschap van Anselm Kiefer, Märkische Heide. Dat was ook een nieuwe aanwinst in de verzameling. Alleen de maat ervan was al schitterend: 254 centimeter breed, 118 centimeter hoog. Een kaal landschap theatraal uitgestrekt. Hoofdzakelijk grijsbruin, zwart-geel, mosgroen. De schrale kleuren zijn oneffen. De horizon ligt heel hoog. Onderin vouwt het beeld zich in volle breedte open: daar begint een hobbelige landweg. Eerst breed, dan steeds smaller, de kleur van hard zand. Die weg, leeg en verlaten, is het grote motief in dit schilderij. Het land is plat en guur. De weg verdwijnt in de grijze verte. In die horizon daar zien we de weg oplossen. Het is daar stil. Het weer is grijs en koud als de kleuren. Zo schor en kaal bruin als Märkische Heide had ik een landschap nog nooit gezien. Dat was iets anders dan een Frans schilderij met klaterend blauw zonlicht. Maar ook een iglo, bolrond als een vilten hoed, had ik nog nooit zo zwart gezien. Ik keek over de iglo heen naar het schilderij, links verderop. Anderhalve meter hoog was het donkere volume. Verder weg hadden we de onderkant van het schilderij, waar de brede landweg begon, op ooghoogte gehangen. Eigenlijk iets hoger. Je keek naar het bruine landschap. Stel dat de zwarte iglo van boven neerdaalde en terechtkwam waar, in het schilderij, de landweg begint. Het zou kunnen dat de weg over het hobbelige bruin en naar het onbestemde grijs in de verte net voorbij de zwarte iglo was begonnen. Zo zag ik, met die werken, een mise-en-scène ontstaan. Op die manier keken we verder.