HET WORDT NOGAL eens geweten aan de recessie. Kinderen die langer bij hun ouders blijven wonen, studenten die na hun studie niet meer automatisch uit hun studentenhuis vertrekken, schoolverlaters die hun studiekeuze vaker uitstellen door een jaartje te werken of te reizen. ‘Voor de ontwikkeling van de hersenen is dit een heel goede zaak’, zegt Theo Doreleijers, als hoogleraar zowel verbonden aan de afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie van de VUmc-de Bascule als aan de faculteit der rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Leiden. Onderzoek heeft immers aangetoond dat hersenen van jongeren boven de achttien nog volop in ontwikkeling zijn, dus hoe meer tijd, hoe beter.
Volgens Doreleijers heeft dit zogenaamde ‘verlengd moratorium’ dan ook niet direct te maken met de recessie. ‘Jongeren tussen de achttien en 23 steken steeds meer energie in hun ontwikkeling in psychosociale zin.’ Hij vertelt vol enthousiasme hoeveel jongeren tegenwoordig reizen, ook in het kader van hun studie, en hoeveel ze daarvan leren. Of hoe de relatie met hun ouders veranderd is. ‘Studenten nemen soms zelfs hun moeder mee naar college. Dat had ik zelf vroeger niet voor mogelijk gehouden.’
In het licht van onze langere levensduur (recente onderzoeken voorspellen dat onze kinderen tussen de negentig en honderd jaar zullen worden) is het wel begrijpelijk dat jongeren de tijd nemen. Barbara Strauch, wetenschapsredacteur van The New York Times en schrijfster van boeken over het puberbrein (2004) en het middelbare brein (2011), zit achter haar bureau op de Times-redactie en vertelt met ingehouden trots dat haar boeken enorm goed verkopen en over de hele wereld vertaald zijn. Ze denkt dat we de verschillende levensfasen opnieuw moeten definiëren. ‘We worden steeds ouder, maar die extra tijd wordt eigenlijk altijd alleen maar aan het eind van ons leven vastgeplakt. We gaan het nu meer uitsmeren over alle fasen.’
Strauch is het met Doreleijers eens dat een verlengd moratorium simpelweg beter aansluit bij de ontwikkeling van de hersenen van jongeren. ‘Er wordt vaak geklaagd dat we jongeren te veel in de watten leggen. Maar dat is precies wat we moeten doen. Onze hersenen moeten zich aanpassen aan een complexe samenleving.’
Ondanks het succes van haar boek over het puberbrein merkt Strauch dat er maar weinig is veranderd in de houding van de samenleving ten aanzien van jongeren. Ze denkt dat het soms moeilijk is om je te realiseren dat die lange slungelige puber op de bank geen volwassene is. ‘Ze lijken verdacht veel op volwassenen’, lacht ze. Tussen de twaalf en 25 jaar ondergaan de hersenen van een adolescent een fundamentele reorganisatie. Het is niet zo dat de hersenen dan nog veel groeien; tegen de tijd dat een kind zes jaar oud is, is negentig procent van de groei al voltooid. Het lijkt er meer op dat de hele bekabeling in de hersenpan een soort upgrade krijgt. Zo worden alle connecties die veel gebruikt worden steviger, terwijl de minder gebruikte connecties juist afsterven. Dit wordt ook wel het use it or loose it-principe genoemd en het zorgt er in deze fase voor dat de prefrontale cortex - het voorste gedeelte van onze hersenen dat we het meest gebruiken voor bewust en complex denken - dunner maar efficiënter wordt.
Volgens Jiska Peper, onderzoeker aan het Brain and Development Lab in Leiden, moet je het use it or loose it-principe zien als bospaadjes. ‘De paadjes waar je veel op loopt worden steeds dieper ingesleten en duidelijker zichtbaar, terwijl de weinig betreden paadjes langzaam verdwijnen.’ Het use it or loose it-principe speelt overigens in de jongere kinderjaren een rol bij het vermogen om accentloos een andere taal te leren spreken of om piano te leren spelen. Als je deze talenten in de jongste jaren niet aanspreekt, wordt het later veel moeilijker om alsnog accentloos Russisch te leren spreken of een wereldberoemde concertpianist te worden. Maar in de adolescentie is er nog wel tijd voor de ontwikkeling van cognitieve vermogens en sociale vaardigheden. Het is een periode van ongekende mogelijkheden.

TIJDENS de adolescentie worden de axonen van het brein - dit zijn lange zenuwvezels die neuronen gebruiken om berichten aan elkaar te sturen - langzamerhand geïsoleerd met een stof die myeline heet. De myeline bevordert de geleiding van de hersenprikkels door de axonen. Deze laag myeline is eerst nog dun, maar wordt steeds dikker en daarmee steeds minder buigzaam. Hoewel de aanmaak van myeline nog doorgaat tot je een jaar of dertig bent, is de adolescentie een belangrijke periode voor de aanmaak van myeline. Zie het als een boom die elk jaar een nieuwe ring erbij krijgt. Deze ring hardt op en maakt weer ruimte voor een nieuwe. Zolang de buitenste ring zichtbaar is, kun je deze nog aantasten (of verbeteren), maar zodra de nieuwe ring er omheen is gekomen is dit niet meer mogelijk. Als de myeline zich eenmaal heeft vastgezet en is ‘opgehard’ is het moeilijk om nog in te grijpen. Wederom: in de praktijk is het niet onmogelijk (‘een oude hond kan ook nog kunstjes leren’), maar wel moeilijker.
Jiska Peper doet onderzoek naar de aanmaak van myeline in de hersenen van pubers. Ze wil weten hoe de vorming van verbindingen in de hersenen verband houdt met de aanmaak van hormonen in de puberteit. Daarvoor gebruikt ze een model om impulsieve keuzes te voorspellen. Haar proefpersonen krijgen de keuze tussen vijf euro vandaag of tien euro morgen, waarbij vijf euro vandaag uiteraard de impulsieve keuze is. Samen met haar collega’s doet ze deze test bij jongeren tussen de acht en 25 jaar die daarvoor een tijdje in een hersenscanner moeten liggen. ‘Dat vinden ze meestal heel leuk. De jongere deelnemers denken dat ze in een soort raket liggen. Ze worden bovendien per uur betaald en ze krijgen een foto van de hersenscan en grappige gadgets mee naar huis.’
De verwachting is dat hoe ouder kinderen worden, hoe minder impulsieve keuzes ze zullen maken. Vervolgens wil Peper laten zien hoe deze afname van impulsiviteit correleert met de afnemende aanmaak van hormonen en met een corresponderende aanmaak van witte stof in de hersenen. ‘Ik krijg vaak de vraag wat je er nou aan hebt om dat allemaal te weten, maar volgens mij is het belangrijk dat we weten dat het gedrag van pubers vanuit de hersenen wordt gestuurd.’ In een video op de website van het Brain and Development Lab legt professor Eveline Crone, directeur van het Lab en schrijfster van het boek Het puberende brein (2008), uit dat jongere adolescenten zich nog voornamelijk richten op het zelf, terwijl oudere adolescenten meer het perspectief van anderen beginnen aan te nemen: het begin van werkelijke empathie.
De afgelopen jaren is een idee ontstaan over de basale verwerking van emoties onder adolescenten. Gebleken is bijvoorbeeld dat bij pubers een heel primair gebied van de hersenen overactief is. Dit gebied heet het striatum en is het centrum van primair plezier: het is actief als je geld wint of seksueel getinte plaatjes bekijkt, maar bijvoorbeeld ook als je chocola eet. Deze overmatige activiteit houdt verband met de aanmaak van testosteron en verklaart waarom pubers meer moeite hebben met het weerstaan van primaire verleidingen. ‘Dat betekent niet dat je ze niet meer verantwoordelijk kunt stellen voor hun gedrag, maar je kunt er wel rekening mee houden’, aldus Crone.
Peper legt uit dat er een soort tweekamp onder wetenschappers bestaat. Er is aan de ene kant de groep die van mening is dat het meeste genetisch is bepaald en bij de geboorte grotendeels vastligt, de zogenaamde deterministen. Aan de andere kant is er de groep die meent dat je in de adolescentie nog veel kunt sturen en dat er veel mogelijk is met cognitieve training in die leeftijdsfase. Peper rekent zichzelf en de anderen in het Brain and Development Lab tot de tweede groep. Het maakt de adolescentie in hun ogen tot een cruciale periode in zowel positieve als negatieve zin. De flexibiliteit en plooibaarheid bieden immers uitzicht op mogelijkheden om in te grijpen in een verstoorde ontwikkeling tijdens de adolescentie, terwijl tegelijkertijd duidelijk wordt hoe desastreus problemen met alcohol, drugs, geweld of criminaliteit op deze leeftijd kunnen zijn.
Theo Doreleijers houdt zich dagelijks bezig met jongeren die in de (serieuze) problemen zijn gekomen en niet uit zichzelf hulp zoeken. Hij gelooft dat zowel in de hulpverlening als in het strafrecht veel beter gebruik zou kunnen worden gemaakt van de nieuwste inzichten omtrent het puberbrein. Hij stoorde zich aan de vanzelfsprekendheid van jeugdinrichtingen, ver weg van de familie ergens in het bos. Als alternatief ontwikkelde hij de dagbehandeling, waar jongeren worden geplaatst in de buurt van hun gezin en school. Als jongeren door de rechtbank een PIJ-maatregel krijgen opgelegd (PIJ staat voor ‘plaatsing in een jeugdinrichting’, in de volksmond ook wel ‘jeugd-tbs’ genoemd), kan deze als alternatief ten uitvoer worden gelegd in een dagbehandelingscentrum waarbij de jongere verplicht is om mee te werken (anders wordt hij alsnog opgesloten). ‘Dat willen die kinderen meestal wel, want het grijpt veel minder negatief in hun leven in’, legt Doreleijers uit.

IN DE DAGBEHANDELING zitten groepen van maximaal tien jongens die elke dag van negen tot vier een bepaald programma doorlopen, maar ‘s avonds gewoon weer naar huis gaan. Gezinstherapie is een belangrijk aspect, groepstherapie om te oefenen met de omgang met leeftijdgenoten, cognitieve therapie om bepaalde denkwijzen te veranderen, veel sport om te leren op gezonde wijze te rivaliseren. Eventueel krijgen ze medicijnen, maar ook worden vaak simpelweg sociale en maatschappelijke regels aangeleerd. 'Die jongens denken soms echt dat het bushokje van niemand is en dat het dus niet erg is als je het kapot maakt.’
Uit onderzoek blijkt dat bij de jongens (het zijn vrijwel altijd jongens) in de dagbehandeling minder sprake is van recidive, dat ze vaker hun school afmaken en meer contact houden met hun gezin. Ze doen het in alle opzichten beter dan de jongens in de jeugdinrichtingen en dit geldt zelfs na vijf jaar nog voor een deel. ‘Het straffen van deze jongeren werkt gewoon niet’, meent Doreleijers. ‘Je kunt ze nog beter hun mp3-speler of hun sigaretten afpakken, want de gevangenis maakt absoluut geen indruk.’
Dit blijkt te corresponderen met hersenonderzoek via fMRI-scans. Het cortisolsysteem reguleert de aanmaak van het stresshormoon cortisol. Dit systeem is bij veel van deze jongens al bij de geboorte ‘verlaagd’ afgesteld, waardoor ze ‘cool’ blijven onder alle vormen van stress, dus ook bij inbreken of vechten. Het is het omgekeerde van een aangetast cortisolsysteem, zoals mensen met een posttraumatische stressstoornis hebben. Doreleijers: ‘Als ik iets zou stelen, dan zou ik gaan zweten, rood worden en mijn hart zou harder gaan kloppen. Maar dat gebeurt bij deze jongens niet meer, dus hun lichaam waarschuwt hen niet zoals het mijne dat doet.’
Op dit moment wordt daarnaast onderzoek gedaan naar het zogenaamde ‘uitdovingeffect’, dat ervoor zorgt dat na een eerste keer straffen het daaropvolgende straffen niets meer uithaalt. Het gedrag dat zo typerend is voor pubers, zoals de gevoeligheid voor wat leeftijdgenoten denken, het nemen van risico’s, de wisselende stemmingen, impulsiviteit, wordt door de omgeving vaak negatief beleefd. Volgens BJ Casey, directeur van het Sackler-instituut voor ontwikkelingspsychobiologie van de Cornell University in New York, is het juist hard nodig dat adolescenten zich onmogelijk jegens hun ouders gedragen.
‘In zekere zin wordt de adolescentie steeds meer gepathologiseerd’, zegt hij, ‘terwijl het gaat om een noodzakelijke evolutionaire aanpassing.’ Tijdens de adolescentie moeten kinderen immers uitvliegen. Ze moeten een seksuele partner vinden en uit het beperkende raamwerk van hun gezin stappen. Contact met leeftijdgenoten wordt langzamerhand belangrijker dan contact met de familie, en dat is logisch. ‘Met die leeftijdgenoten ga je zo meteen de wereld in en niet met je ouders,’ aldus Casey.
Bovendien kan dat openstaan voor het nieuwe en het nemen van risico’s adolescenten tot zeer creatieve mensen maken. Casey stelt dat deze wilde drang universeel is. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom er tot nu toe cultureel niet veel verschillen in de hersenen gevonden zijn. ‘In elke cultuur, in elk tijdperk wordt de storm and stress-periode van de adolescentie onderkend.’
De ontwikkeling van de taal in de jonge kinderjaren, de regulering van emoties in de adolescentie: het lijkt in grote lijnen overeen te komen. In elke samenleving en in elke tijd hebben ouders zich de haren uit het hoofd getrokken uit bezorgdheid om hun puberkinderen en in de meeste gevallen hadden de grootouders gelijk wanneer ze de ouders gerust stelden met een sussend ‘het gaat vanzelf weer over’.
De laatste wetenschappelijke inzichten wijzen er nu op dat het niet alleen meestal ‘vanzelf weer over gaat’, maar vooral ook dat de adolescentie een periode is van zowel grote mogelijkheden als gevaarlijke kwetsbaarheden. Zo wijst onderzoek erop dat kinderen op de middelbare school vaak zo moe zijn dat ze ‘s ochtends in een soort halve jetlag verkeren. Het is blijkbaar behoorlijk vermoeiend, die totale upgrade in de hersenpan. Een discussie over aangepaste schooltijden is echter nog niet losgebarsten. Andere onderzoeken wijzen erop dat alcohol- en drugsgebruik onder jongeren nog veel gevaarlijker zijn dan we altijd hebben aangenomen en blijvende schade kunnen aanrichten.
De meeste wetenschappers zijn het erover eens dat er op cognitief en sociaal gebied een hoop winst valt te behalen in de adolescentie, juist ook in probleemgevallen. Alle deskundigen, inclusief de deterministen, wijzen erop dat het wegstoppen van probleemjongeren in jeugdinrichtingen niet helpt. Sterker nog: dat het een averechts effect heeft. En het lijkt dan ook duidelijk dat het verdubbelen van de maximum straf voor zestien- en zeventienjarigen, zoals nu voorgesteld door staatssecretaris Teeven, geen goed idee is. Het werkt recidive in de hand, is kostbaar en criminaliseert. 'Alle experts zijn het daarover eens’, verzucht Doreleijers, ‘de kinderrechters, de medewerkers van de jeugdinrichtingen, de kinderpsychiaters. Maar de politieke wind draait nu eenmaal die kant uit en de wetenschap lijkt er niet toe te doen.’