Wat speelt er in het hoofd van jonge onderzoekers? Met wat voor ideeën komen ze binnen, en wat zijn de lessen die ze leren?

Voor de buitenwereld draait wetenschappelijk onderzoek om het doen van ontdekkingen, die toepassingen opleveren en ons steeds een stukje dichter brengen bij de waarheid. In de wetenschappelijke wereld zelf draait het vooral om iets anders: publiceren.

Wie begint in de wetenschap, wordt aangesteld als promovendus. In ongeveer vier jaar tijd word je geacht een stuk of vijf artikelen met onderzoeksresultaten te publiceren in zo hoog mogelijk aangeschreven wetenschappelijke tijdschriften, met een hoge ‘impact factor’ – een cijfer dat tot op de tiende nauwkeurig wordt berekend op basis van het aantal keren dat artikelen uit het tijdschrift door anderen worden geciteerd.

Wie na het behalen van de doctorstitel doorgaat, gaat in een ander instituut aan de slag als postdoctoraal onderzoeker (postdoc), en wordt vaak geacht hiervoor zelf de financiering mee te brengen. De publicatiedruk blijft: wie hoog scoort, maakt meer kans op nieuwe beurzen en aanstellingen. Alleen de onderzoekers met de beste papieren stromen uiteindelijk door naar een hoogleraarschap.

Op die publicatiedruk en impactfactorzucht is veel kritiek, omdat die onderzoekers aanzetten tot gedrag wat niet altijd het beste is voor de waarheidsvinding. Maar hoe werkt het nou eigenlijk in de praktijk?

Om daar meer over te horen spreek ik af met een jonge arts en postdoc. Voor de meeste artsen in opleiding is onderzoek doen een moetje: ze hebben geen wetenschappelijke ambities en promoveren in zo kort mogelijke tijd, om de kansen op een opleidingsplek te verhogen. Zo niet voor haar.

Ze besloot haar opleiding een paar jaar stil te leggen om in een muizenlaboratorium onderzoek te gaan doen naar het ontstaan van hart- en vaatziekten. ‘Bedenk maar een hypothese, overtuig me maar hoe je het wel gaan uitzoeken,’ had haar hoogleraar gezegd. ‘Ik kreeg ontzettend veel vrijheid en kon al heel snel doen waar ik enthousiast van werd.‘

Toen ze haar resultaten ging opschrijven, kreeg ze een eerste reality check. ‘Weg met alle nuance’, was het commentaar van haar begeleiders op haar artikel. ‘Daar wordt het niet leesbaarder van.’

Dat was slikken. Ze vond dat ze weg moest blijven bij statements als ‘we hebben mogelijk een nieuw middel tegen hartfalen – ze deed immers muizenonderzoek en negentig procent daarvan laat zich niet vertalen naar de mens. ‘Maar als je dat benadrukt, dan wil niemand je vervolgonderzoek financieren. Het is een soort sales. Daar heb ik wel moeite mee, vooral ook omdat we met patiënten te maken hebben.’

Na haar promotie ging ze als postdoc aan de slag in Groot Brittannië. Daar werd ze zich nog bewuster van de zakelijke kant van het onderzoek. ‘Het voelt soms toch een beetje als je ziel verkopen, om niet te denken in wat je zelf wil weten, maar wat de tijdschriften willen zien en wat je in je artikel moet zetten om het gepubliceerd te krijgen. Wat is nu hip? Die manier is succesvol, maar ik voel me er niet echt bij thuis.’

Laatst had ze een discussie met haar baas. Ze stelde voor wat ze wilde gaan uitzoeken, maar hij antwoordde: ‘Nee, ik heb een ander idee. Met deze andere techniek krijg je ontzettend veel informatie, daar is al over gepubliceerd, als je daarop voortborduurt heb je meteen een mooi figuur voor in je artikel. Figuren, daar draait het allemaal om: tabellen, grafieken, microscopieplaatjes….’ Als ze haar eigen idee wilde najagen, prima, maar ze moest dit maar gewoon doen, omdat ze daarmee konden scoren. ‘Mijn baas is een heel goede onderzoeker, maar hij snapt ook heel goed hoe het wereldje werkt. Hij maakte me bewust dat de zakelijk kant van onderzoek niet altijd hand in hand gaat met de romantische queeste naar de biologische waarheid.’

Soms denkt ze wel eens: ben ik nou zo idealistisch dat ik denk dat het anders kan en werkt? Of moet ik gewoon mijn ogen open doen en beseffen dat de realiteit anders is? ‘Ik blijf erbij dat je drijfveer moet zijn: ik wil weten en snappen hoe iets werkt en waarom. In mijn geval wil ik een hartziekte helemaal doorgronden. Maar als je dat wil, moet je geld hebben en dan moet je meedoen in dat hele spelletje.’

Als jonge onderzoeker word je getest hoe ver je daarin wilt gaan. ‘Als ik kijk naar hoe ik was in mijn eerste jaar en nu, dan zijn mijn grenzen al wel opgeschoven.’ Voor een van haar artikelen probeerde ze op allerlei manieren een ziektemechanisme uit te vogelen, maar uiteindelijk lukte dat haar niet tot op de bodem. In die paper had ze eigenlijk willen schrijven: het zou zo kunnen zijn, maar dat kunnen we nog niet hard maken. ‘Maar zo staat het er uiteindelijk niet.’

In haar eerste jaar zou ze gezegd hebben: ‘dat kan ik niet doen.’ Maar ze had er vierenhalf jaar aan gewerkt en op een gegeven moment zeiden haar begeleiders: ‘nu is het klaar. Je moet het artikel insturen. ‘Zelf had ik nog meer experimenten willen doen.’

De kunst is je resultaten zo te formuleren, dat je zo stellig mogelijk bent en niet liegt, erkent ze. ‘Dat is een kwaliteit van een goede onderzoeker, maar er is ook een grijs gebied. Dat je weet: “Dit zeg ik eigenlijk te stellig, maar als ik het zo opschrijf…”’

Dat grijze gebied ziet ze geregeld om zich heen. Het komt bijvoorbeeld vaak voor dat een reviewer die een artikel beoordeeld heeft, vraagt om extra experimenten. Wat doe je als de resultaten daarvan niet stroken met je conclusies? ‘Ik merk dat mensen die verder in hun carrière zijn meer bereid zijn om dan even de andere kant op te kijken.’

Ze zag het ook eens gebeuren toen collega’s werkten aan een artikel voor het topblad Nature. Zo’n publicatie betekent de doorbraak van een onderzoeker, dus er hangt veel vanaf. ‘Als je dan het uiteindelijke artikel ziet, komt alles wel héél mooi uit. Een beetje mooier dan de werkelijkheid was.’

Ze vindt het goed dat de wetenschappelijke cultuur ter discussie staat. Kritiek leveren van binnenuit is moeilijk, omdat iedereen elkaar in de gaten houdt en elkaar nodig heeft. ‘Ik vind wetenschappelijk onderzoek doen nog steeds de mooiste baan die je kunt hebben. Maar dat betekent niet dat de schoonheidsfoutjes niet onder de aandacht mogen komen. Dan kan het misschien weer gaan over waar het over moet gaan: het uitzoeken hoe iets zit.’


De geïnterviewde wenste, gezien de gevoelige uitspraken, niet bij naam en toenaam genoemd te worden in het artikel. Haar naam is bij de redactie bekend.

Tips en reacties via devrieze@groene.nl. Hier vind je de Facebook-pagina. En discussieer mee via de Facebook-groep Worstelende Wetenschap.