
Eva Menasse beschrijft in Dieren voor gevorderden met een precies oog voor menselijke tekortkomingen en verhoudingen de lotgevallen van haar personages: een vrouw die worstelt met een rancuneuze ex, een man die zijn dementerende echtgenote verzorgt en een jonge vrouw die haar talenten heeft begraven. Eva Menasse (Wenen, 1970) schreef voor het Oostenrijkse blad Profil en was redacteur van de Frankfurter Allgemeine. Met Elfriede Jelinek en haar halfbroer Robert behoort ze tot de toonaangevende schrijvers uit de Alpenrepubliek. Haar eerste roman Vienna (2005) werd vooral buiten Oostenrijk lovend ontvangen en verscheen in het Engels, Italiaans en Nederlands. Haar werk is onderscheiden met de Heinrich-Böll-Preis (2013) en de Friedrich Hölderlin-Preis (2017). Voor Dieren voor gevorderden, haar tweede verhalenbundel, ontving ze de Österreichischer Buchpreis.
Of deze toekenning de moeizame verhouding tussen de schrijfster en haar vaderland verandert? ‘Bedankt dat u er even naar vraagt’, zei de schrijfster in 2009, ‘in Duitsland is het leven aangenaam.’ Om daar meteen aan toe te voegen: ‘Je kunt deze zin uitbreiden met een bitter-boos Oostenrijks aperçu, namelijk: in tegenstelling tot Oostenrijk, waar je pas een aangenaam leven gegund is als je dood bent. Ja, in het bitterboze zijn wij goed, dat zou een reden kunnen zijn Oostenrijk lief te hebben. Een tegenstelling tot het suikerzoete, zoals we ons zo graag naar buiten toe presenteren en dat zo vreselijk onoprecht is.’
Menasse laat gevoelvol zien hoe haar personages denken. Hun handelingen, angsten, dromen en gebreken zijn geloofwaardig. De verhalen zijn goed en dikwijls vermakelijk. Een voorbeeld is de beschrijving van een Turks all-inclusive hotel, een ‘vrijetijdstijdsfabriek van acceptabel niveau’: ‘Aan veel van de tafeltjes hebben alle gezinsleden een elektronisch apparaat voor hun neus. Gehypnotiseerde tweejarigen zitten op hun iPads te swipen in plaats van te eten, in de tussentijd beantwoorden hun ouders hun mails, met als enige zorg dat er saus op het apparaat zou kunnen druppen.’ Dan zoomt ze in op een Zweeds stel: ‘De Zweedse en haar vriend zitten iedere ochtend aan een van de buitenste tafeltjes. Zij eet twee, drie croissantjes met nutella en stipt na afloop met een natgelikte vinger alle kruimeltjes van haar bord. Haar tong, die spits en plat lijkt, schiet met korte tussenpozen naar buiten. Hij, die eruitziet alsof hij nog niet meerderjarig is, zoekt haar blik, telkens bereid haar een glimlach te schenken, maar zij staart slechts gekrenkt en beledigd voor zich uit.’
Dit verhaal behoort vanwege de fijne ironie en scherpe tekening van de personages tot de beste uit de Duitstalige literatuur die ik de afgelopen jaren heb gelezen. Soms is de stijl misschien wel erg op een bon mot of een aforisme gericht, maar in alle verhalen slaagt Menasse er literair overtuigend in de gedachten en de omgeving van de personages tot leven te wekken. In elk verhaal vind je rake beelden: een kind dat een echtelijke ruzie gadeslaat ‘als een onverbiddelijke kleine antropoloog in het veld’. Aan elk verhaal gaat een anekdote over een dier vooraf: een vlinder die vocht verzamelt en daarvoor soms de tranende ogen van een krokodil opzoekt, of een egeltje dat met zijn kop vast komt te zitten in een McFlurry-ijsbeker. Er is een subtiele verbinding met de lotgevallen van de personages. In de woorden van de jury van de Buchpreis: ‘Eva Menasse is in staat haar karakters te ontleden, zonder ze te verklikken, veel meer laat ze hen in hun eigen schoonheid en tragiek spreken.’ Het boek is soepel vertaald door Annemarie Vlaming, die de afgelopen jaren al voor heel wat uitstekende vertalingen uit het Duits tekende.
Het boek speelt zich af in het hier en nu, vaak in een grootstedelijke Duitse omgeving. Bij de hoofdpersonages kun je denken aan progressief georiënteerde stedelingen van een jaar of veertig. Ze worstelen met boosaardige exen, ontrouwe echtgenoten of gebrek aan ambitie, zoals Micol uit het verhaal ‘Egels’: ‘Micol, een betoverende wervelwind met vele talenten, had het niet verder geschopt dan een verdienstelijk huwelijk met een naar buiten toe milde man.’
Vooral in dit verhaal gaat Menasse een gevecht aan met haar personage, dat ‘totaal niets van haar leven had gemaakt’, omdat ze ‘te laf was geweest om haar slimheid en muzikaliteit aan een concurrentieanalyse te onderwerpen’. De volgende zinnen maken duidelijk hoe hard de Oostenrijkse schrijfster is voor haar personages en tegelijk empathisch blijft: ‘Toen ze achter in de dertig was – en haar kokette, onwillige gezucht haar maandenlang als een aura omringde – koos ze tot verbazing van haar kunstenaarsvrienden voor de doorgaans schamper glimlachende Thomas von Oheim, die haar een voortzetting van haar ongefocuste leven garandeerde: met hem hoefde ze geen permanente verblijfsplaats te hebben, ze kon zich door haar grillen laten blijven leiden, cursussen geven en volgen, reizen, bevlogen essays schrijven, rare muziekinstrumenten leren bespelen en exotische talen leren. Maar door die rusteloze manier van leven leek ze de gebruikelijke kwetsuren uit de weg te zijn gegaan, de littekens die een mens wijzer en harder maken.’
Als klein en tamelijk conservatief land brengt Oostenrijk een vooruitstrevende literatuur met dikwijls vileine pointes voort. Na Ingeborg Bachmann, Thomas Bernhard en Elfriede Jelinek behoort nu ook Eva Menasse tot haar overtuigende exponenten.