Toen ik de anwb had gebeld en in een zompige berm de blikken van twee nieuwsgierige vaarzen negeerde, dacht ik aan hoe de dag was begonnen, met een artikel onder de kop Ten Best Songs for a Death Bed. Ik had gehoopt, die ochtend, dat dit de laatste doodsrochel zou zijn van de lijstjeswoede, maar daar was ik nu al niet zeker meer van. Op de telefoon las ik: ‘Dit moet je weten over Brexit.’ En: ‘Deze vijf mensen hebben een manier gevonden om zonder geld te leven.’ Het drong ineens tot me door dat het niet zozeer de lijstjes zijn, maar een algehele neiging om de chaos van de wereld de baas te worden met de taal van het zelfhulpboek.
Ondertussen stond ik naast mijn auto te hopen dat het ‘iets kleins’ was.
‘Deze schrijver ontdekte de zin van het leven langs de A28.’
Iets kleins zou fijn zijn. Ik woon sinds een paar weken midden in een bos en hoewel dat heel romantisch is, kun je er niet zonder wagen. Het hele leven is anders, hier. Ik heb een vuurkorf, een bladhark en bergschoenen gekocht bij wat ik ‘de boerenwinkel’ noem. En ik ga een avondstudie volgen in ‘afvalscheiden en hoe het aan te bieden’. Vier enorme containers staan tot mijn beschikking en het is me een raadsel hoe ik alles correct moet scheiden en waarom. In Rotterdam ging alles in een zak en daarna in de ondergrondse vuilcontainer. Ik geloof dat hier wordt verwacht dat ik de nietjes van het papier scheid en de wikkels van de blikken haal. Maar misschien neem ik het integratieproces te serieus.
Zelfs het alleen zijn is niet hetzelfde. Ik zie net zo weinig mensen als in Rotterdam, maar het voelt anders. Door de stilte en het uitzicht op kale essen en kleurende eiken en beuken dringt de leegte van mijn bestaan pas goed tot me door. Het is een gevoel van eenzaamheid dat ik moet bestuderen, want ik denk niet dat het de plek is. Die maakt alleen maar iets duidelijk.
Maar misschien komt het door de statafel die ik heb gekocht. Telkens als ik met koffie terugkom uit de keuken voel ik me even kind omdat die tafel zo hoog is.
‘Deze schrijver keerde terug naar zijn jeugd door een statafel.’
Tijd genoeg om over de dingen na te denken, in het bos.
Tot de verwachtingen die ik had toen ik hier ging wonen behoorde onder meer dat ik elke middag, na gedane arbeid, zou wandelen. In de stad deed ik dat niet, want daar loop je tussen steen en verkeer en dan kun je net zo goed binnen zitten en een sigaar roken. Hier voert de wandeling langs es en hakhout, door oude beukenlanen en donkere eikenbossen. Maar het regent al twee weken en hoewel het goed is voor mijn rug om minder te zitten, vertik ik het om nat te worden. Dan maar een statafel. Die heeft Philip Roth ook geen kwaad gedaan.
De tafel is elektrisch en hoewel de Ikea-handleiding zweeg over de aansluiting van de elektra had ik hem zo in elkaar gezet. Daarna rugpijn, natuurlijk. Maar dat zou gauw worden opgelost als ik eenmaal stond. Wat ik de rest van de middag en diezelfde avond deed. Toen ik mijzelf om een uur of negen vrijaf had gegeven, vroeg ik me af waarom mijn voeten pijn deden, en mijn benen en… Nou ja, eigenlijk alles. Mijn ex zei altijd dat ik een slecht contact heb met mijn lichaam (waarop ik dan antwoordde dat dat niet zo erg was, als ik maar een goed contact had met haar lichaam, maar dat was voor #metoo). Dat ze een punt had, bleek toen ik op weg was naar de thermometer (de pest waart rond in Madagaskar en ik ben natuurlijk het eerste geval in Nederland en niemand die het merkt, want ik zit hier in m’n eentje in een bos, dus ze ontdekken me pas als iemand maanden later het huis binnendringt en een uitgedroogd lijk onder een statafel vindt). Ik was nog niet bij de medicijnkast toen ik besefte dat het van de tafel kwam.
Het staan zal gedoseerd moeten worden, en daar ben ik slecht in, want bij mij is het altijd alles of niets. Ik ben vijftig tinten zwart-wit.
Middeleeuwse monniken schreven staand, maar daaraan kan weinig troost worden ontleend. Oude manuscripten wemelen van de krabbels in de marge waarin de nederige schrijver zich beklaagt over pijn. Pijn in de handen, pijn in de schouders, de rug, de voeten, ach, alles. Philip schreef een hele roman over zijn pijn en dat werd een mengeling van wodka, wiet, medicatie en seks op een matje. Je diskwalificeert je er blijkbaar mee voor de Nobelprijs. Dus dat is het ook niet.
Ik heb nu verzonnen dat ik niet alleen staand zal schrijven, maar ook ijsberend lees. Brevieren heet dat, als ik mij goed herinner.
Zo lees ik het nieuwste, en misschien wel het laatste boek van de hoogbejaarde psychiater/schrijver Irvin Yalom, die terugkijkt op zijn leven en mooie, donkere, woeste poëzie in het Drents van Jannie Boerema: ‘Het is onder je aodem deur/ dat ik je zuchten zeei/ en de mooie, leeive woorden/ krieg je dus je ströt niet oet.’ Ik denk aan Gerrit Krol, als ik dat lees. Hardheid en zachtheid in een en dezelfde ademtocht.
Dat zal ik hier misschien leren.