Een artikel in de Australische krant Koori Mail over de filmmaker Warwick Thornton bevat deze zin: ‘Toen hij dertien was, werd Thornton naar een kloosterschool gestuurd in New Norcia in het westen van Australië, maar later zei hij woedend te zijn geworden op het christendom en zichzelf geenszins als godsdienstig te beschouwen.’ Het is niet bekend waarom of wanneer Thornton van zijn geloof viel, maar van God los zijn min of meer alle personages in zijn tweede speelfilm, Sweet Country, een western die zich vlak na de Eerste Wereldoorlog in het onherbergzame noordelijke gebied van Australië afspeelt.
De titel suggereert een frivole ironie, maar de meditatieve beelden van ongenaakbare landschappen verraden een dieper gevoel van verbondenheid met tijd en plaats. Sweet Country gaat over mensen die nieuw gearriveerd zijn in een land dat ze niet begrijpen. Ze zijn vervolgens veroordeeld tot hun meest duistere instincten. In het verhaal woont een dominee, Fred Smith (Sam Neill), samen met drie inheemse Australiërs, Sam (Hamilton Morris) en zijn vrouw en nichtje, op een boerderij in de outback. Freds nieuwe buurman is Harry March (Ewen Leslie), een oorlogsveteraan die lijdt aan een posttraumatische stressstoornis opgelopen in Europa. Een bezoek van Sam, zijn vrouw en nichtje aan Harry’s boerderij resulteert in een moord op de witte man. Hoewel het zelfverdediging was, vluchten Sam en zijn vrouw terwijl een plaatselijke politieagent, sergeant Fletcher (Bryan Brown), de achtervolging inzet. Tijdens de jacht wordt Fletcher net zoals de meeste witte personages in het verhaal gedreven door haat jegens de oorspronkelijke bewoners van het land.
Twee elementen zijn constant op de achtergrond aanwezig: enerzijds de Europese gedachte dat het christelijke geloof geestelijke verlossing brengt, anderzijds het landschap dat simpelweg bestaat. Al gauw wordt duidelijk dat God hier niets te vertellen heeft en dat willekeur het menselijk leven in deze omgeving kenmerkt. Dit gegeven hebben we eerder gezien in de Australische cinema, in klassiekers zoals Picnic at Hanging Rock (1975) van Peter Weir en vooral Ted Kotcheffs meesterlijke Wake in Fright (1971). In al deze verhalen manifesteert zich de ‘Australische neurose’, als volgt verwoord door de Franse criticus Serge Grünberg in een invloedrijk artikel uit begin jaren negentig: ‘(…) een fascinatie met geweld dat nooit plaatsvindt; grote, open ruimten en de moraal: alle wegen leiden naar nergens’.
Thornton verbeeldt de psychische verlatenheid van de personages door schitterende landschapsfotografie die herinnert aan de westerns van John Ford. In de brede beelden komt de onverdraagzaamheid van de witte mensen hard over, vooral in sequenties waarin tijdsprongen laten zien wat een bepaald personage te wachten staat. Deze mensen hebben geen controle over hun eigen leven, en je hoort ze denken: ‘Waar komt mijn hulp vandaan…’ (Psalm 121:1-2). Maar hoe ze ook hun ogen opslaan naar de bergen, ‘de Heere’ is nergens te bekennen, vandaar dat de dominee het lijden van de mensen in het land zo onwerkelijk vindt. De maker heeft deze stand van zaken echter al lang door, opgedaan op zijn dertiende in een kloosterschool in het midden van nergens.
Te zien vanaf 15 maart