
Als Russ Hildebrandt zijn ochtendronde als hulppredikant maakt langs de huizen van bedlegerige en seniele gemeenteleden van zijn hervormde kerk in een voorstadje van Chicago is hij vooral blij dat niemand van die bejaarden weet heeft van het debacle dat hem drie jaar eerder is overkomen. Ooit was hij de aangewezen persoon om tieners te betrekken bij de kerk, die hij imponeerde met posters in zijn kantoortje van Charlie Parker met sax en Dylan Thomas met sigaret. Tot zijn identiteit ineens aftands werd toen jeugd-diaken Rick Ambrose zijn entree maakte, met zijn zwarte piekhaar en Fu Manchu-hangsnor, en zijn kamer vol met spirituele stenen en gebleekte botten. Met schrik heeft Russ zichzelf het contact zien verliezen met de nieuwe generatie kerkgangers, ‘met hun wijde broekspijpen, ribfluwelen jacks en haarbanden’, die beginnen te gapen als hij de bijbel ter hand neemt. Hij zit op een dood spoor, vervreemd van zijn kinderen, gesteund door een vrouw in wie hij niet meer is geïnteresseerd, en bezocht door zondige fantasieën over een jeugdiger vrijwilligster.
‘O Heer’, bidt Russ terwijl hij zijn leren jas aantrekt van jaren her, in de hoop deze Frances te kunnen imponeren met een ruigere uitstraling, ‘help me toch.’
In zijn nieuwe roman Crossroads, in vertaling verschenen als Kruispunt, grijpt Jonathan Franzen terug op het materiaal dat hij twintig jaar geleden overtuigend en overrompelend binnenstebuiten keerde in The Corrections: een gezin in crisis, voorzover dat niet een tautologie is. Al zou teruggrijpen een herhalingsoefening kunnen suggereren, wat verre van het geval is. Niet alleen is het gezin hier in kwestie uit ander hout gesneden dan de Lamberts in De correcties, Franzen is ook geëvolueerd als schrijver. In ieder geval is hij in andere dingen geïnteresseerd, zo lijkt het, en graaft hij dieper dan het pijnlijke misverstaan over en weer. Of zijn blik is zachter geworden met de jaren, dat zou ook kunnen.
Zijn vorige grote roman, Purity, was nog een sardonisch en ook een enigszins grumpy spektakelstuk, en de roman daarvóór, Freedom, een vermakelijk, maar ook buitenissiger ‘scènes uit een huwelijk’. Met Kruispunt heeft Franzen zijn focus terug, en zet hij zijn personages in hun hemd zonder op ze neer te kijken of een karikatuur van ze te maken. De evenzogoed alom aanwezige grappigheid schuilt in de detaillering, de aankleding en de botsing van de perspectieven. Net als De correcties biedt Kruispunt een overweldigend warme leeservaring, zuiver door de aandacht waarmee de schrijver zijn personages bejegent. Wat was er ook al weer mis met het vertellen van een verhaal, denk je als je deze roman leest. Met het verbinden van kleine levens met de grote wereld? En: hoezo zou de ander onkenbaar zijn?
Je moet geen genoegen nemen met deze semi-wijsheid, lijkt Franzen te zeggen, en in plaats daarvan niet ophouden met naar die ander te kijken en te luisteren.
We schrijven begin jaren zeventig, suburban Amerika. Meet the Hildebrandts: vader Russ, worstelende hulppredikant, moeder Marion, ongelukkige huisvrouw met getroebleerd verleden, oudste zoon Clem zich los vechtend van zijn vallende ouders, modeldochter Becky op zoek naar meer, zwart schaap Perry, te slim voor zijn leeftijd en zijn omgeving, en onschuldige benjamin Judson, het aaibare huisdier. En weer moet het Kerstmis worden, het meest beladen moment van het jaar waarin familietrauma’s groter dan groot aan het oppervlak kunnen komen.
Had in De correcties moeder Enid Lambert maar één goeiig verlangen, allemaal bij elkaar komen voor Kerst in het ouderlijk huis, in Kruispunt treffen we met de Hildebrandts een jonger gezin met beweeglijker ouders. Ouders en kinderen bevinden zich nog allemaal op elkaars lip in één huishouden, alle moeite doend zichzelf voor elkaar verborgen te houden, iedereen alleen met haar of zijn neuroses en geheimen. Russ heeft een positie in de kerk aanvaard die beneden zijn stand is en voelt zich permanent vernederd. Hij en Marion hebben allebei de gevreesde middelbare leeftijd bereikt; de oudste zoon Clem staat op het punt het huis uit te gaan om te studeren; Becky is populair maar jaloers; Perry denkt geen andere keuze te hebben dan drugshandelaar te worden; de jongste, Judson, gaat huppelend dan wel veronachtzaamd door het leven.
In de weken voor Kerst moeten cadeaus voor elkaar worden gekocht, en levensmiddelen worden afgeleverd bij de arme bewoners van Zuid-Chicago. Met het eerste hoofdstuk, verteld vanuit het perspectief van Russ, bevinden we ons onmiddellijk in het centrale drama van de roman. Het eenvoudigst zou het zijn om dat nu te benoemen als het huwelijkse leven van Russ en Marion, zijnde ook het beginpunt van de levens van hun kinderen, maar het drama is abstracter dan dat. How to be good, ik denk dat dat het is, een vraag die met God in de buurt een permanente en bijna fysiek voelbare lading heeft. Dit klinkt misschien als iets gedateerds, alsof Kruispunt een historische roman zou zijn over een tijd waarin een geloofscrisis nog een echte crisis kon zijn, maar de manier waarop Franzen zijn personages in gewetensnood brengt, ze ontvankelijk doet zijn voor tekenen van bovenaf en laat tobben met spijt en schuld, heeft een universele levendigheid en een nabije kracht.
Ook voor de niet langer gelovige gezinsleden Clem en Perry blijft het een kwestie van levensbelang, hoe God in hemelsnaam naar iets ‘echts’ zou kunnen verwijzen als je intelligent bent, of wetenschappelijk geschoold. Of hoe je én godvruchtig kunt zijn en toch vooral met jezelf bezig blijft, met drugs, of met seks, aanjager van schaamte en verlossing ineen. Ieder voert zijn strijd, met zichzelf en met zijn kind, ouder, broer, zus, object van verliefdheid. God is nooit ver weg als rechter, wreker, vergever.
Ooit dompelde Russ’ ontvankelijkheid voor vrouwelijk schoon hem in een doopsgezinde geloofscrisis. Dat was toen hij als twintiger betoverd raakte door de lichamelijkheid van Marion, een zwakheid die hij alleen dacht te kunnen opheffen door met haar te trouwen. Zoveel jaar later zijn zijn machinaties om te ontsnappen aan zijn leven met haar en de kinderen even stiekem als doorzichtig, en ze brengen hem in een voortdurend schuldig parket. ‘Hij verlangde ernaar zich aan Gods genade over te leveren: zichzelf zo eenzaam en ellendig te maken dat alleen God hem nog liefhad.’
Het verwarrende, zo niet ontwrichtende effect dat de kennismaking met seks op zijn goedwillende bestaan had en blijft hebben, spiegelt dat van zijn oudste zoon die lange tijd in de veronderstelling verkeerde vooral uit intellect en ambitie te bestaan. Eenmaal in de ervaren armen van een meisje dat tot zijn grote verrassing haar oog op hem heeft laten vallen, komt alles wat hij ooit belangrijk vond op losse schroeven te staan. Zijn lustgevoelens brengen hem in een zodanige crisis dat hij ondanks zijn vrijstelling van dienstplicht alsnog denkt zich te moeten aanmelden voor Vietnam. Zijn verlangen het moreel juiste te doen, doet hem zich afkeren van zijn vader, niet wetende dat ook hierin hij de zoon is van zijn vader die op zijn leeftijd gegrepen raakte door het lot van de Navajo’s.
Niemand weet wat de ander bezielt en waarom. Het is een cliché, maar Franzen werkt het cliché in deze roman op tot een drama dat wonderlijk genoeg even hartverscheurend als alledaags is. Ouders en kinderen zijn niet op de wereld om elkaars vertrouweling te zijn. In Perry heeft Russ een zoon voor wie hij eigenlijk bang is. Marion denkt deze gevoelige, intelligente ziel beter te begrijpen, maar als zij hem denkt te kunnen helpen door zichzelf aan hem te openbaren, en dingen te vertellen over haar leven die zelfs Russ niet wist, heeft dat een desastreus effect op Perry. Russ en Marion krijgen de meeste aandacht in deze roman, hebben vanzelfsprekend ook de langste levensgeschiedenis, maar aan Perry wijdt Franzen zijn meest aangrijpende hoofdstukken. Hyperintelligent, spotlustig en tegelijkertijd buitengewoon lief voor zijn jongste broertje, is dit een figuur die net als de zelfdestructieve Chip destijds in De correcties onmiddellijk onder je huid gaat zitten, en voor wie je je hart vasthoudt.
Het is moeilijk om niet als een ordinaire lezer over deze roman te schrijven. Ik probeer me in te houden, maar het liefst had ik deze roman opgegeten. Dat een dik boek het eerste deel van een trilogie zou zijn, vind ik bijna altijd slecht nieuws maar nu denk ik: praise the Lord. Jonathan Franzen is een reader’s writer met de complexiteit van een writer’s writer. Anders gezegd: Kruispunt bevredigt op ieder denkbaar niveau. Afdoend ook, want ik hoef van de schrijver persoonlijk eigenlijk helemaal niets te weten. (Heel misschien alleen waarom hij zo’n hekel heeft aan American Pastoral van Philip Roth.) Ik herinner me dat toen The Corrections uitkwam de recensent van The New York Times zich afvroeg of we hier dan dat zeldzame ding te pakken hadden, een literair werk dat iedereen leest. Een boek dat cerebraal en maatschappelijk is, en tegelijk de grote emoties omarmt. En inderdaad betrapte ik me bij Kruispunt op een soortgelijke gedachte: dat zowel Marco Borsato als Herman Tjeenk Willink deze bijna zevenhonderd bladzijden voor zijn plezier zou wegwerken.
In de net uitgekomen editie van het tijdschrift Bookforum staat een stuk over Crossroads van iemand die zijn uiterste best doet Franzen weg te zetten als een witte dinosaurus wiens moralisme millennial-lezers met plaatsvervangende schaamte vervult, om in de laatste alinea’s contre coeur te moeten toegeven dat zijn aanpak ‘indrukwekkend verfijnd’ geraakt is, dat hij gelukkig nu meer een emotioneel schrijver is dan de drammer van weleer, en dat hij compassie heeft gekregen voor zijn personages. En die kunnen zowaar voor het eerst ook nog eens zomaar zwart zijn!
Op een slimme manier levert Franzen met deze roman, tot in de titel aan toe, commentaar op het fenomeen toe-eigening. Dat begint al in het openingshoofdstuk, als Russ in verlegenheid wordt gebracht door de begerenswaardige Frances die hij met zijn leren jas aan op sleeptouw neemt naar de zwarte zusterkerk en die nog denkt zich met kleurpotloden te kunnen ontfermen over de zwarte medemens. Probeert hij haar gedrag eerst nog te vergoelijken tegenover de predikant aldaar met wie hij zelf al jaren een vanzelfsprekende verstandhouding heeft, later ziet hij zich genoodzaakt haar toe te voegen dat ze niet moet denken te kunnen weten wat het betekent om zwart te zijn. Ooit gaf hij de religroep voor jongeren de naam Crossroads, naar een bluesnummer van Robert Johnson. Degene die hem de groep heeft afgepakt denkt echter dat Crossroads een nummer van Cream is, ‘want tja, voor Rick begint de muziekgeschiedenis met The Beatles’.
‘Geloof me’, zo schept Russ op tegen Frances, ‘die versie van Cream, dan hoor je gewoon drie Engelse mannetjes die een briljant nummer van een zwarte Amerikaanse bluesgrootheid jatten en doen alsof het van henzelf is.’
Behalve met zijn jas probeert Russ indruk op haar te maken met zijn collectie blues-lp’s. Als hij zich door haar laat verleiden om voor het eerst in zijn leven te blowen, met op de achtergrond Johnsons blues, hoort hij echter pas voor het eerst wat het nummer hem wil zeggen. Dat hij denkt thuis te kunnen zijn bij de Navajo’s, maar dat dat nooit wederzijds zal zijn. Dat hij altijd zou behoren tot ‘een ras van parasiterende schijnmensen’.
Het zijn heerlijke scènes die Franzen schrijft, op het vette af, en net niet té. Het vertelprocedé van de perspectiefwisseling, al te vaak een vluchtheuvel voor een schrijver die verveeld raakt door zijn eigen personages, lijkt voor deze roman opnieuw door hem uitgevonden. Dankzij alle ogen die op hen zijn gericht, krijgen de personages de kans uit te groeien tot de beklagenswaardige mensen die ze zijn. Tegen het einde van de roman kan het niet anders of je kent de verschillende gezinsleden zo goed dat je denkt te weten welke beslissing Clem zal nemen na het slothoofdstuk. Of hij zich opnieuw zal laten ringeloren door zijn zus, zoals zij zich een groot deel van haar leven heeft gevoegd naar zijn ideeën over haar, of dat hij toch de verzoenende stap richting het ouderlijk huis zal zetten. Franzen laat dit op een meesterlijke manier in de lucht hangen. Niet alleen beloont hij met dit open einde de inspanning van de lezer door hem de mogelijkheid te geven hierover zelf na te denken, ook onderstreept hij zijn eigen meesterschap. Het is je gaan interesseren, wat Clem zal doen.
En dan moet ik het nog over Marion hebben. De moeder de vrouw, het ooit katholieke meisje dat haar jeugd nooit helemaal te boven is gekomen. ‘Ze was een moeder van vier kinderen met het hart van een twintigjarig meisje.’ Een meisje dat gaandeweg tot een storend voorwerp is uitgegroeid aan haar eigen ontbijttafel, niet meer opgemerkt door haar gezin, ‘geen doordachte leugen waardig’. Te dik in haar eigen ogen, en in die van haar man. Als ze zegt dat ze naar de sportschool gaat, in haar vale zwarte vormeloze kleding, bezoekt ze in werkelijkheid haar therapeut. Deze zet haar ertoe aan haar vroegere trauma’s onder ogen te komen, en dus staat ze op een dag op de stoep bij de autoverkoper die haar destijds tot de rand van de afgrond bracht, en verder. Een man op sandalen inmiddels, met gele teennagels, ‘dunner van haar en breder van heupen’, van wie ze desondanks weet tot welke obsessie hij voor haar uitgroeide. Wij weten het met haar.