© Floor Koomen

Stel dat je vader bent van een dochter. Ze is bijna twee jaar oud en begint steeds beter te praten. Tegen haar ene opa zegt ze Opa Gudu, het Surinaamse woord voor schat. Jouw vader noemt ze Büyükbaba, het Turkse woord voor grootvader. Dat vind je prima. Maar als je samen met je dochter een boekje leest, en zij naar een plaatje wijst en tavşan zegt, antwoord jij: ‘Goed zo lieverd, dat is een konijn.’

Die vader, dat ben ik en ik ben er niet trots op dat ik mijn dochter verbeter als ze een Turks woordje gebruikt dat ze van mijn ouders heeft geleerd, die twee dagen per week op haar passen. Ik heb gemengde gevoelens als het aankomt op tweetaligheid bij het opvoeden. Het roept weerstand op, een weerstand die ik niet goed kan verklaren. Eigenlijk moet ik zeggen: mijn onderbuik zegt dat het beter is als mijn dochter eerst goed Nederlands leert, het Turks is ondergeschikt. Dat had ik al voor haar geboorte en het klaart nog steeds niet op. Ik heb er ook geen goede argumenten voor; ik vind het gewoon. Mijn vriendin is Surinaams-Nederlands, zij vindt dat ik onnodig moeilijk doe. Vaak zegt ze: ‘Wat maakt het nou uit? Waarom doe je zo moeilijk?’ Dat maakt ook dat ik haar niet meer als ‘argument’ kan gebruiken. Want dat deed ik: ‘Straks spreekt mijn dochter een taal die haar moeder niet verstaat.’

Zelf groeide ik op met Turkse ouders die bijna geen Nederlands spraken. Dat zorgde er weer voor dat ik zelf met een taalachterstand naar school ging.

Bij de kleuters hadden we een soort maandblad, gemaakt door de leraren. Er stonden werkjes in die opvielen, verhalen en avonturen die we hadden beleefd én grappige uitspraken. Ik stond er bijna elke maand in. Omdat ik spinaziekoek zei waar ik speculaaskoek bedoelde. Toen ik in het weekend door een glazen deur viel, vertelde ik maandag op school dat ik een hersenschudding in mijn been had, in plaats van hechtingen.

Van de eerste jaren op de basisschool herinner ik me dat ik uit de klas werd gehaald, net als de andere kinderen met Turkse ouders. Waar we behoefte aan hadden was extra aandacht voor ons Nederlands en dezelfde behandeling als ieder ander kind omdat we toch al ‘anders’ waren, maar we werden onderwezen in het Turks en kregen te horen hoe geweldig Turkije was. Na één les mocht ik er niet meer heen van mijn ouders en daar was ik blij mee. Wie wil er als kind van acht jaar oud nou uit de klas worden gehaald omdat hij ‘anders’ is? In ieder geval geen kind dat ook met zijn ouders mee moest naar de huisarts om als tolk op te treden.

De juf van Metin, het hoofdpersonage in Murat Isiks Wees onzichtbaar, komt na een les naar hem toe. ‘“Metin, je hebt deze test heel goed gemaakt, daar ben ik oprecht blij om, maar…” ze hield even in alsof ze me de kans wilde geven mijn schild tijdig op te trekken voor haar volgende aanval. “Maar ik wil toch dat je naar een speciaal klasje gaat waar je bijles Nederlands zult krijgen.” Mijn adem stokte. “Bijles Nederlands?” “Zie het alsjeblieft niet als straf, maar een kans om van die vijf een voldoende te maken.” “Maar ik heb die test toch heel goed gemaakt”, zei ik. “Ik was met taal de beste leerling in jaren zei u zojuist.”’

Even later overdenkt Metin de situatie. Hij heeft bewezen dat hij op het vwo thuishoort, op het onderdeel taal heeft de afgelopen jaren geen leerling zo goed gescoord als hij en toch laten ze hem niet met rust. ‘En nu moest ik als een asielzoeker bijles Nederlands gaan volgen.’

In 2004 is het onderwijs in allochtone levende talen (oalt) afgeschaft. Uit een rapport van het scp: ‘Sinds de jaren zeventig wordt er door de overheid beleid gevoerd ten aanzien van het onderwijs in de eigen taal en cultuur van minderheden. Het eigen-taalonderwijs voor de kinderen van migranten was van het begin af aan niet onomstreden. Door de jaren heen zijn de doelstellingen van het beleid veranderd, onder andere door nieuwe inzichten in de oorzaken van achterblijvende schoolprestaties van allochtone leerlingen en de maatschappelijke integratie van minderheden. Een belangrijk aspect van het (onderwijs)beleid ten aanzien van minderheden betreft de rol van de moedertaal. Naast een intrinsieke waarde is deze immers zowel van betekenis voor het leren van het Nederlands en het zich eigen maken van de kerndoelen van het onderwijs, als voor het behouden van een band met de eigen cultuur. Vanaf augustus 1998 is het eigen-taalonderwijs een taak geworden van gemeenten en vindt dit beleid plaats onder de naam Onderwijs in allochtone levende talen (oalt).’

‘De hersenen van tweetalige kinderen worden beter getraind dan die van eentalige’

Het zegt ook iets over die tijd, de tijd van het sociaal-democratische verheffingsideaal. Er werd gedacht dat het goed was om kinderen van migranten een ‘speciale’ behandeling te geven, ze dingen bij te brengen waar ze misschien helemaal geen behoefte aan hadden. Er werd gedacht dat ‘allochtonen’ misschien toch terug zouden gaan.

De bedoelingen waren vast goed, maar we moeten toch concluderen dat het op z’n minst niet voor iedereen bevorderlijk was en misschien zelfs wel contraproductief.

Goed, en dan de theorie. Vroeger werd gedacht dat meertaligheid als ballonnen in iemands hoofd waren: als de ene ballon meer ruimte kreeg, ging dat automatisch ten koste van de andere ballon. In mijn geval zou dat betekenen dat het Turks ten koste gaat van het Nederlands. Maar uit veel onderzoeken blijkt dat verschillende talen elkaar niet in de weg zitten maar juist kunnen versterken. Kinderen die hun moedertaal goed beheersen, leren ook makkelijk een nieuwe taal zoals Nederlands of Engels.

Onderwijskundigen in de Verenigde Staten onderzochten onderwijsprogramma’s van kinderen wier moedertaal Spaans was. En wat bleek? De kinderen bij wie ook Spaans werd gebruikt tijdens de schoollessen scoorden beter op onderdelen als Engelse taal en literatuur. Belangrijk is wel dat kinderen beide talen goed krijgen aangeleerd.

Volgens de ‘threshold-hypothese’ van Jim Cummins zijn er voor tweetalige kinderen drie ‘stappen’ op een ladder die elk voor een niveau staan. Kinderen die in beide talen een laag niveau hebben, staan op de eerste tree. De kinderen die één stap hoger staan, hebben in een van de twee talen een optimaal niveau bereikt. Deze kinderen verschillen volgens Cummins niet van eentalige leeftijdsgenoten. En dan heb je de laatste groep: kinderen die in beide talen het schoolcurriculum zouden kunnen voltooien. Zij kunnen cognitieve voordelen hebben omdat ze in twee talen kunnen denken en schakelen.

In het boek Meertaligheid en onderwijs lees ik dat de positieve visie op meertaligheid en meertalig onderwijs is gebaseerd op belangrijke wetenschappelijke inzichten. Zo beargumenteren de meeste taalkundigen dat concepten en vaardigheden die ontwikkeld worden in één taal overgedragen worden naar een tweede taal door middel van een zogenaamde ‘gemeenschappelijke onderliggende vaardigheid’. Meertalig onderwijs zou daarom het aanleren van het Nederlands niet verhinderen, maar juist stimuleren. ‘Vanuit een neurologisch perspectief stelt men dat tweetalige kinderen cognitieve mechanismen ontwikkelen waarmee ze voortdurend controleren welke taal ze spreken. Deze cognitieve controle vindt in de hersenen plaats. Hoe eerder een kind begint met het trainen van dit cognitieve controlemechanisme, doordat er meerdere talen gebruikt worden, hoe beter de hersenen zich ontwikkelen. De hersenen van tweetalige kinderen worden daarom beter getraind dan die van eentalige kinderen. Het verschil is ook meetbaar wanneer mensen oud worden: tweetalige mensen zouden gemiddeld genomen veel later last hebben van alzheimer.’

Hoewel mijn hoofd zegt dat de rapporten voor zich spreken, zegt mijn onderbuik nog steeds iets anders: waarom ook Turks? Wat heeft ze er nou aan? Daarom ga ik in gesprek met experts en die zeggen eigenlijk allemaal hetzelfde: meertaligheid kan een enorme verrijking zijn. En het is ook het recht van een ouder om zijn of haar kind de eigen taal te leren.

Dat vindt ook Ellen-Rose Kambel, met wie ik in een koffiezaakje op het Waterlooplein in Amsterdam afspreek. Zij is directeur van de Rutu Foundation voor intercultureel en meertalig onderwijs. Zij begint te lachen als ik mijn ‘zorgen’ uit. ‘In eerste instantie moet je vooral doen waar je je goed bij voelt, maar in de wetenschap is consensus over meertaligheid. Er zijn tal van onderzoeken, zoals die van de Amerikanen Wayne Thomas en Virginia Collier.’

Strafregels met ‘op deze school praten wij Nederlands’ zijn nog altijd aan de orde

Dat echtpaar, zo vertelt Kambel, deed ruim dertig jaar lang onderzoek, uitgevoerd in 36 schooldistricten in zestien Amerikaanse staten, waarbij meer dan 7,5 miljoen studentendossiers zijn geanalyseerd en waarbij Engelse cursisten (van alle taalachtergronden) werden gevolgd. Uit dat onderzoek blijkt dat meertalige kinderen die gedurende een periode van ten minste zes jaar ook hun eerste taal gebruiken, in het onderwijs succesvoller zijn dan leeftijdsgenoten die in één taal worden onderwezen.

Met Kambel praat ik verder. Ze geeft het voorbeeld van een advocaat die ze eens sprak en die ook wordt opgevoerd in het boek Meertaligheid en onderwijs, Akin Alan. Thuis sprak hij Nederlands en Turks, maar op jonge leeftijd moest hij van zijn ouders na school extra lessen volgen om Turks te leren lezen en schrijven. Na zijn studie rechten ging hij als advocaat werken en na enige tijd kon hij aan de slag bij een internationaal bedrijf waar zijn Turks goed van pas kwam, want ze deden veel zaken met Turkije. ‘Sinds 2013 heb ik samen met twee partners een advocatenkantoor in Utrecht. Wij bedienen vooral Nederlandse cliënten. Op basis van mijn afkomst en ervaringen in het verleden hebben wij besloten ook ondernemingen uit Turkije te bedienen die in Nederland zaken willen doen of problemen ervaren met het zaken doen. Daartoe hebben wij een website gecreëerd die in de Turkse taal uitlegt hoe zaken doen in Nederland werkt en hoe het Nederlandse rechtssysteem functioneert. Deze website heet “Hollanda Hukuku”, hetgeen Nederlands Recht betekent. Hollanda Hukuku werd een succes. Waarom? Turkije is al meer dan vierhonderd jaar handelspartner van Nederland. De afgelopen tien jaar is de Turkse economie snel gegroeid. Nederlandse bedrijven investeerden al fors in Turkije, maar nu zien we een enorme toename van investeringen door Turkse bedrijven in de Nederlandse economie. Er is dus een grote vraag naar Nederlandse juridische diensten voor Turkse bedrijven.’

Alan en zijn partners hebben gezocht naar Nederlandse juristen die goed Turks spreken. Dat is een onhaalbare klus gebleken. ‘Zoals ik al eerder zei, er is veel vraag dus we kunnen zaken doen. Maar om aan de vraag te voldoen lieten we Turkse juristen overkomen. Dat moesten we doen omdat de meeste Turks-Nederlandse studenten die rechten hebben gestudeerd in Nederland, het Turks niet goed beheersen. En dat is zonde, want in plaats van de Nederlandse economie te helpen, investeren we in de Turkse economie.’

Kambel vindt het een goed voorbeeld, van de advocaat die voordeel haalt uit zijn tweetaligheid. Maar ze is geen voorstander van het oude oalt-systeem, waarbij meertalige kinderen uit de klas worden gehaald om in een apart lokaal les te krijgen in de moedertaal. Ze is juist een pleitbezorger van meertalig onderwijs in de ‘gewone’ klas door de reguliere leerkracht, omdat het onderwijs daarmee inclusiever wordt. ‘En omdat uit onderzoeken blijkt dat het ook nog “werkt” zou je zeggen dat niemand ertegen is, maar in de praktijk blijkt het toch niet zo simpel te zijn. Een goede eerste aanzet is om bijvoorbeeld niet meer te verbieden dat kinderen op het schoolplein een andere taal dan Nederlands spreken.’

Het gekke is dat we in Nederland niet tegen meertalig onderwijs zijn. Iedereen leert Engels, talen als Duits en Frans zijn verplicht. Er zijn steeds meer scholen in het basis- en middelbaar onderwijs waar je niet alleen Engels leert, maar waar bijvoorbeeld ook aardrijkskunde en wiskunde in die taal worden onderwezen.

‘Dat is een voorbeeld van hoe het zou moeten, maar dat zijn allemaal “witte talen”, zoals ik dat noem’, aldus onderwijssocioloog Orhan Agirdag, die professor is aan de universiteit in Leuven en ook doceert aan de uva, aan de telefoon. Want als het aankomt op talen als Turks en Arabisch, zegt Agirdag, is er binnen het Nederlands taalgebied een heel andere opvatting. En hij kan het weten, want hij deed veel onderzoek naar meertaligheid. Agirdag geeft een voorbeeld: hij raakte op een schoolplein van een basisschool waar hij onderzoek deed in gesprek met wat kinderen. Toen hij ontkennend reageerde op de vraag of hij een nieuwe meester was zei een meisje plotseling: ‘Ben jij dan een kindje?’ Alle kinderen moesten lachen, op een Turks meisje na. Die kon namelijk niet lachen, omdat haar mond zat dichtgeplakt met een pleister. De school had een strikt ‘hier spreekt men alleen Nederlands’-beleid. Het meisje kon inderdaad geen Turks meer spreken; ze kon door de pleister helemaal niet meer praten.

Dit soort praktijken komt steeds minder voor, het voorbeeld van Agirdag is van acht jaar geleden, maar strafregels met ‘op deze school praten wij Nederlands’ zijn nog altijd aan de orde. ‘Je straft kinderen terwijl ze niks verkeerds doen. Want uit onderzoek blijkt dat kinderen vaak in hun eigen taal spreken om iets uit te leggen aan een klasgenoot, dus om het leren te bevorderen. Het heeft enorme gevolgen als ze daarvoor een sanctie krijgen.’ Agirdag heeft het wel eens omschreven als psychologische mishandeling. Het zorgt bij bijna de helft van de meertalige kinderen voor schaamte om hun thuistaal te spreken, terwijl het iets kan zijn om trots op te zijn, blijkt uit onderzoek.

Dat van die schaamte herken ik. Buitenshuis sprak ik nooit uit mezelf Turks. Soms ontkwam ik er niet aan, als ik met mijn ouders was. Mijn blik was dan naar de grond gericht. Uiteindelijk antwoordde ik als we niet thuis waren gewoon in het Nederlands op Turkse vragen van mijn ouders. Eerst omdat ik me schaamde, maar nu ook omdat ik me niet helemaal goed kan uiten. Wil ik mijn dochter die schaamte besparen, hoewel ik weet dat onze situaties totaal verschillend zijn? Zorgen dat zij niet opgroeit met een taalachterstand?

Aan de andere kant: ontneem ik mijn ouders niet het recht om later goed met hun kleindochter te kunnen communiceren? Neemt zij het me later kwalijk, als ze door mij geen Turks leert? Natuurlijk wil ik dat allemaal niet. En ik weet ook dat het voor haar taalontwikkeling niet uitmaakt, dat wijzen al die onderzoeken wel uit. Maar toch, die onderbuik zorgt ervoor dat bij ons thuis een tavşan vooralsnog ‘gewoon’ een konijn is.

Op 9 november om 12 uur spreekt dr. Joana Duarte over meertaligheid in het onderwijs, om 13 uur dr. Sabine Little over het behoud van thuistalen. Op 10 november spreekt dr. Sabine Little over thuistaal en identiteit in gezinnen. Op 9 en 10 november: doorlopend activiteiten rond meertaligheid op ’t talenplein.