Kristien Hemmerechts laat de witte camionette van Damien Deroover het parkeer terrein van een kleine gemeente op rijden. Het is donderdagmiddag rond kwart voor drie. We bekijken de wereld eerst nog even vanaf de buitenkant, een verteller leidt ons rond over het parkeerplein, stelt ons voor aan Anna, het hoofd van de schoonmaakploeg. Wordt dit het hoofdpersonage? Donderdagmiddag. Halfvier begint traag, de camera zoekt langzaam de ruimte af, verkent het terrein waar alles gaat plaatsvinden, wij weten nog van niets, niemand weet iets. Dan gaan we onverbiddelijk het hoofd in van Damien Deroover, met wie we — en dit is Hemmerechts’ verdienste — eerst flink te doen hebben omdat zijn vrouw hem heeft verlaten en hij zijn zoon nooit mag zien.

Hemmerechts zet deze figuur mooi neer: ze slaagt erin eerst sympathie te wekken, omdat het zo’n loser is. Want wie geeft er nu nog typeles op ouderwetse typemachines in plaats van op computers? Dat kan geen schurk zijn. Maar later ontpopt hij zich tot een uitermate afschrikwekkende engerd die vrouwen ziet als domme wezens en tegen het einde van de roman net niet overgaat tot verkrachting van een lerares. Een stuitende scène, hoewel er zo op het eerste gezicht weinig verschrikkelijks gebeurt, juist omdat Hemmerechts het minutieus beschrijft vanuit de belevings wereld van deze halve psychopaat.

Hemmerechts betrekt ons bij haar figuren door ons steeds in hun hoofd te verplaatsen. We beleven hun wereld, hun visie, zij maakt ons op deze manier medeplichtig aan de manier waarop haar personages naar de wereld kijken. Ze wil «gewone» mensen neerzetten, geen typen of symbolen. Dit vertelsysteem werkt, het levert een caleidoscoop aan visies en dat maakt deze roman interessant, maar soms krijgt juist die nadruk op het gewone iets ongeloofwaardigs en sentimenteels dat niet bij de roman past. Dan was ik het niet eens met deze inlevende schrijfwijze.

Ze laat ons bijvoorbeeld ook vanuit de fritesbakster Desiree naar de wereld kijken. Een «gewone» vrouw, met veel gevoel neergezet, ook in haar illusies, maar het gewone dreigt bij haar iets kleverigs te krijgen, een cliché te worden. Ik geloof dat het gewone van een personage in een roman alleen kan worden neergezet als je de nadruk legt op het ongewone, als je juist «gewone» mensen in zo ongewoon mogelijke taal laat denken, of zo ongewoon mogelijke associaties laat door leven, als je dus niet toegeeft aan maatschappelijke clichés, aan wat wij elkaar vaak over het «gewone» plegen wijs te maken. Bij de figuur Deroover slaagt Hemmerechts hierin, ook bij de patserige projectontwikkelaar Dermote, maar niet bij Desiree. Ze laat haar in clichés denken, over «die mannen met hun BMW’s», zodat ze toch te veel een type wordt.

Er zijn nog meer scènes die niet lijken te passen. Opvallend afwijkend binnen de roman is de jongen Hassan, de enige overigens die in staat is als een ongewoon gewoon mens te treuren over de dood van zijn vriendinnetje. Hemmerechts beschrijft met sardonisch genoegen de rituelen die mensen in onze gebieden met elkaar aangaan wanneer we elkaar begraven: de gratuite treurigheid, het handjes geven, de nietszeggende zinnen, de treurige onbenulligheid van de troostwoorden («we zullen haar nooit vergeten»). Alleen Hassan treurt werkelijk ontdaan. Maar voor het overige neemt hij een merkwaardige plaats in binnen de roman. Hij vertelt uitvoerige sprookjes die weinig met de vertelling van deze roman te maken hebben, ze zijn er willekeurig aan toegevoegd. Of is het toch de bedoeling dat wij deze sprookjes als symbool zien van de rest van de gebeurtenissen? Maar dat staat haaks op het opvallend niet-symbolische, het gewone, toevallige van de gebeurtenissen in haar roman.

Hetzelfde geldt voor de tamelijk uitvoerige uitweiding over een aantal Griekse mythen over kinderoffers en moorden. Medea, Iphigeneia. Waarom de Grieken erbij gehaald? Krijgt de roman daardoor meer diepgang? Wordt hij geloofwaardiger? Volgens mij niet. Deze scène ondergraaft de verder zo onnadrukkelijk vertelde geschiedenis, maakt die symbolisch.

Het echte hoofdpersonage van deze roman is natuurlijk het meisje Karin Vyncke en dat is bepaald geen clichéfiguur. Hier werkt Hemmerechts’ vertelsysteem omdat ze haar omcirkelt, ze beschrijft haar niet letterlijk, hoogstens in enkele fragmenten, maar zet haar neer via de gedachtewerelden van de andere figuren. Deze omtrekkende bewegingen maken haar tot een meesterlijke figuur. Ze schetst de context van Karin, haar ouders en daar de vrienden van, haar medescholieren, een paar dorpsgenoten, de sprookjes vertellende Hassan, zoon van een sleutelmaker en nog een paar anderen.

Karin leeft in vele visies, ja ook die van haarzelf en op pagina 50 is ze al dood en wordt ze beweend. Hemmerechts doet een verwoede poging haar zo lang mogelijk in dit boek in leven te houden, aan het leven te houden, kun je beter zeggen, leven in te blazen, ook al is het te laat en komt iedereen in dit boek te laat. Ze gebruikt literatuur als middel om de dood te bezweren, zonder sentimenteel te zijn. Nu ben ik verder stil.