Om een van de sympathiekere kanten van Marokko over het voetlicht te brengen vertel ik soms het verhaal van de ladder van Luigi. Het is een aantrekkelijke metafoor voor de Marokkaanse spontaniteit, de lenigheid, het improvisatietalent, waar iedere expat die in de problemen zit op zeker moment zijn voordeel mee doet.
Zo woon ik zelf in een vijftig jaar oud huis, met vijftig jaar oude water- en elektriciteitsleidingen, en laatst bemerkte ik dat de badkamer blank stond. Er bleek een flinke scheur te zitten in de half verroeste waterleiding onder de wastafel. Het water gutste eruit. Ik holde naar beneden om de hoofdkraan te sluiten, en dacht daarna: wat nu? Ik moest een loodgieter en een nieuw stuk leiding hebben, maar het was dinsdagavond half acht. Dit was een vervelend probleem. Als ik het niet onmiddellijk oploste zaten we een nacht lang zonder water. Ik belde de loodgieter die hier eerder iets had gerepareerd. Die nam wel op, maar zei dat hij nu in Casablanca woonde. Andere loodgieters kende ik niet. Mijn Marokkaanse vrouw liep de straat op en vijf minuten later kwam ze terug met Mourad. ‘Ken je hem niet?’ vroeg ze me. Ik schudde van nee. ‘Hij staat hier altijd te kletsen met de gardiens.’
Mourad, een jongen van een jaar of twintig met een vriendelijk gezicht, was geen loodgieter maar wel handig. Hij bekeek de scheur in de leiding en begreep onmiddellijk wat er gedaan moest worden. Hij vroeg geld om een nieuw stuk leiding te kopen in de oude medina. Ik gaf hem honderd dirham (tien euro). Mourad spoedde zich naar de medina, was een kwartier later terug met een soort ijzeren slang, en had het probleem weer een kwartier later opgelost.
Luigi, een Italiaanse diplomaat die genoegzaam bekend is in Rabat, te meer omdat hij op recepties, openingen van tentoonstellingen en wat dies meer zij maar zelden ontbreekt – deze Luigi had zichzelf op een zaterdagavond buitengesloten. Het was al half elf toen ik Luigi diezelfde avond tegenkwam op Avenue Mohammed V. Hij liep rond met een verdwaasde blik in zijn ogen en zag eruit als een struikrover. Zijn haar zat in de war, er zaten kleine groene blaadjes in, hij had schrammen op zijn wangen en in zijn linnen overhemd en ribfluwelen jasje zaten winkelhaken. Zijn handen bloedden en op zijn gespschoenen zaten diepe krassen. Dit was zeer ongewoon. Iedereen kende Luigi als een ijdele man die zelf vond dat hij een voortreffelijke smaak had en geen spiegel voorbijliep zonder daar een steelse blik in te werpen. Niettemin, er was iets in deze vijftigjarige Italiaan, een zekere onhandigheid, zijn goedheid ook, wat maakte dat je hem zijn bijna kinderlijke ijdelheid graag vergaf.
‘Luigi, wat is er met jou aan de hand?’ vroeg ik ongerust, denkend dat hij beroofd was. Luigi leek blij iemand tegen te komen die hij kende. Hij greep mijn handen en zei dat hij zich twee uur geleden had buitengesloten. Hij had geprobeerd aan de achterkant van zijn huis over de muur, die een kleine tuin omsloot, te klimmen, maar de haag van bougainville was ondoordringbaar gebleken – de lange, vlijmscherpe doornen tussen de paarse bloemen kunnen gemeen steken. Zijn handen had hij opengehaald aan de glasscherven die boven op de muur gemetseld waren en dieven moesten afschrikken.
Ik zag de arme kerel voor me, boven op de muur, verstrikt in de bougainville, zich openhalend aan het glas en aan de doornen, zijn dure overhemd, jasje en schoenen ruïnerend. ‘Waar waar wilde je dan heen?’ vroeg ik. Hij antwoordde dat aan de achterkant op de eerste verdieping een raam openstond dat hij vergeefs had proberen te bereiken. Hij vroeg of het misschien mogelijk was dat hij die nacht bij mij bleef slapen.
Ik zei dat hij welkom was en nam de getraumatiseerde diplomaat mee naar huis. Onderweg echter, vlakbij het treinstation, zagen we twee jongemannen die bezig waren een uitschuifladder op een bestelbusje van een aannemersbedrijf te binden. Ik schoot ze aan en vroeg of ze nog tijd hadden deze arme kerel die zich had buitengesloten te helpen. Ik wees op de verfomfaaide Luigi. De Marokkanen keken elkaar aan, vroegen of het ver was en zeiden toen: ‘Stap maar in.’
Een minuut later waren we bij het huis van Luigi. Met de ladder, waarmee de gemene bougainville kon worden vermeden, was een van de jongemannen zo binnen. Aan de voordeur kwam hij er weer uit. Een dolgelukkige Luigi drukte hem een biljet van tweehonderd dirham in handen, die de jongeman weigerde. Maar Luigi stond erop dat-ie het geld aannam.