‘Sinds 28 maart houdt de wereld zijn adem in.’ Zo – en het is wat omineus voor zijn doen – begint hoofdredacteur annex directeur van het onafhankelijke, Franstalige weekblad TelQuel Ahmed Benchemsi deze week zijn hoofdredactionele commentaar. Het onderwerp is, uiteraard, de korte film (‘vijftien minuten, eigenlijk meer een clip’, schrijft Benchemsi) van de ‘Hollandse, extreem rechtse afgevaardigde’ Geert Wilders. Diens Fitna, aldus de hoofdredacteur, beschrijft de Koran als ‘een fascistisch boek dat terrorisme rechtvaardigt’. Benchemsi laat daarop volgen dat de film wereldwijd tot verontwaardiging heeft geleid en citeert ter illustratie de officiële reacties van VN-secretaris-generaal Ban Ki-moon, die de film veroordeelt ‘in de meest krachtige termen’, en van de Europese Unie, volgens welke Fitna zou aanzetten tot haat en een vervormd en beledigend beeld van de islam zou geven. Benchemsi: ‘Iedereen die de film gezien heeft, kan niet anders dan daarmee instemmen.’

Volgt een nuchtere beschrijving van de film, en vervolgens, en dat is het meest interessante gedeelte van zijn column, zijn eigen commentaar. Zelf lees ik Benchemsi graag, ik sla hem nooit over, omdat wat hij te zeggen heeft mij altijd redelijk en intelligent in de oren klinkt. Ook durft Benchemsi te zeggen wat hij op het hart heeft, wat in dit land niet zonder risico is. Afgelopen zomer nog werd de hele oplage van TelQuel vernietigd en werd Benchemsi aangeklaagd omdat hij in zijn wekelijkse commentaar een toespraak van de koning al te vrijelijk analyseerde – niet respectloos, maar ook niet bang of onderdanig. En aangezien de koning volgens de wet heilig is, zijn diens woorden dat ook, en geeft het geen pas daaraan te morrelen. Dat proces loopt overigens nog, het wordt telkens opgeschort, en het is in principe nog mogelijk dat het Benchemsi alsnog op een gevangenisstraf komt te staan. Ondanks dat zwaard van Damocles, dat iedere onafhankelijke journalist in Marokko boven het hoofd hangt, blijft deze hoofdredacteur zeggen wat hij vindt, ik merk niet dat hij voorzichtiger is geworden.

Ik was dus benieuwd naar wat Benchemsi over Wilders en diens Fitna te zeggen had. Niet alleen omdat ik de man inmiddels goed ken, uit zijn columns, en waardeer, maar ook omdat hij moslim is en zich door Fitna aangevallen of beledigd zou kunnen voelen. Daarnaast is Benchemsi ook nog Marokkaan en heeft Marokko heel wat meer last van fundamentalisten en op de loer liggend terrorisme dan Nederland. Dus wat zou iemand als hij nou van Wilders’ film vinden?

Wel, Benchemsi beschouwt Fitna als ‘een manifestatie van dat primitieve racisme, de neiging de islam en het terrorisme over één kam te scheren, die je helaas nog tegenkomt bij een minderheid in het Westen’. Dat verdient, schrijft hij verder, ‘net als de Deense karikaturen indertijd, nauwelijks meer dan onze laatdunkendheid’. Hij wijst er terloops op dat moslims hun lesje overigens geleerd lijken te hebben, daar de reacties tot nog toe op Wilders’ film niet te vergelijken zijn met het geweld dat losbarstte na de publicatie van de karikaturen.

Maar, en dan maakt Benchemsi zijn punt, hoe gematigd de reacties op Fitna ook zijn, ze blijven volgens hem wel in gebreke. Wat hij daarmee bedoelt legt hij als volgt uit, en ik probeer het hier zo letterlijk mogelijk te vertalen: ‘Het discours van Wilders brandmerken als racistisch, haatdragend en primitief, prima. Er zou, kort gezegd, geen sprake moeten zijn van het verwarren van het miljard aan moslims dat onze planeet telt met het handjevol verlichten dat bepaalde passages in de Koran opvat als een rechtvaardiging voor terrorisme. Maar dat soort mensen, hoe klein ook de minderheid, bestaat wel. De clip van Wilders portretteert ze breeduit. Ook van hen zou men afstand hebben moeten nemen, met dezelfde kracht als waarmee de Hollandse gedeputeerde is gehekeld. Al diegenen die menen dat de Koran dood en vernietiging rechtvaardigt, zijn verwerpelijk: Wilders evenzeer als degenen die zijn clip bevolken (en die wij, onder onze eigen hemel, goed kennen). Men zou hebben moeten zeggen, om voor het Westen overtuigend te zijn, dat moslims zich distantiëren van dat soort mensen. De leiders, de woordvoerders en de regeringen van de islamitische volkeren zouden de propagandisten van de haat jegens moslims én de propagandisten van de haat jegens joden of jegens het Westen in één en dezelfde ademtocht hebben moeten veroordelen. In het concert van protesten dat volgde op de verspreiding van Fitna hebben we niemand dát horen zeggen. En dat is jammer. Kritiek is pas sterk en overtuigend wanneer die vergezeld gaat van zelfkritiek. Helaas, zover zijn we nog lang niet.’