December 1992 vierde ik Sinterklaas met mijn leerlingen op een zwarte school in Amsterdam. Die leerlingen waren toen pas in Nederland, zaten er pas drie maanden op school. Toch schreven ze sinterklaasrijmen. Bijvoorbeeld:
Wat viese meisje ben jij en ik hou
heelemaal niet van jouw.
Het spijt me!
sorry en bedankt
Of:
Ik vind jouw echt aardig en
echt mooi en deze cadoudje
is van sindiklas en bedankt
Het is mij nu om dat ‘en bedankt’ te doen. Ik heb dat altijd raadselachtig gevonden en nooit goed begrepen. Het past helemaal niet bij Nederlandse sinterklaasrijmen – maar die rijmen waren ook niet door Nederlanders geschreven, maar door vijftienjarige Marokkaanse jongens. Nu, bijna zestien jaar later, begrijp ik waar dat ‘en bedankt’ vandaan komt.
Marokkanen nemen bij lezingen, conferenties, debatten en dergelijke een grote beleefdheid in acht, zowel degenen op het podium als de luisteraars of deelnemers in de zaal. Als moderne Nederlander heb ik er moeite mee hun omslachtige beleefdheidsformules niet overdreven te vinden. Stel toch gewoon je vraag!
Zo doen Marokkanen dat niet. Onlangs was literatuurprofessor en schrijver Abdelfattah Kilito (in Nederland onbekend) te gast in het Institut Français in Rabat. Hij werd geïnterviewd door een andere professor, maar ook luisteraars mochten vragen stellen. De helft van de zaal was gevuld met volwassenen, de andere helft met kinderen van een jaar of veertien. Een middelbare-schoolklas. De leerlingen hadden hun vragen voorbereid, ze werden begeleid door leraren.
Nu had ik net een paar dagen eerder over deze professor Kilito gehoord van schrijver Abdellah Taïa in de boekhandel Kalila Wa Dimna, waar hij zijn nieuwste roman Une melancolie Arabe signeerde en een praatje hield. Ik zeg opzettelijk praatje en geen lezing omdat Taïa het voor de vuist weg deed, en dat deed hij heel goed. Hij kan niet alleen schrijven, dát kan hij ook, dacht ik. Hij sprak onder meer over zijn professor Kilito, beschreef hoe hij in zijn studentenjaren naar deze charismatische man had gekeken, geluisterd, verliefd was geworden op zijn kennis en op de manier waarop hij die te berde bracht. Er waren die middag meer oud-leerlingen van Kilito onder het publiek – heel literatuurminnend Rabat lijkt les van de man te hebben gehad – en allemaal herkenden ze wat Taïa gevoelig en subtiel voor ze beschreef. De mensen hingen aan zijn lippen.
De scholieren die Kilito in het Institut Français vragen stelden, deden dat als echte scholieren. Ze lazen hun vragen voor van een papiertje, en vermoedelijk was het Frans waarin ze ze stelden door hun leraar verbeterd, want dit waren leerlingen van een gratis staatsschool, niet van een dure privé-school (waar meer aandacht aan Frans wordt gegeven). Het waren vragen als: is het moeilijk om een boek te schrijven? Waarom is lezen goed voor je? Wat moet ik doen om lezen leuk te gaan vinden? Mag je ook stripboeken lezen? Moet een schrijver ongelukkig zijn om te kunnen schrijven? De literatuurprofessor gaf eerlijk antwoord, en zei bijvoorbeeld dat het nergens voor nodig was om boeken te lezen als je daar niet van hield, dat je dan beter kon gaan voetballen. Uit de manier waarop de begeleidende docenten hierom lachten, viel op te maken dat Kilito in twintig seconden vernietigde wat zij in de loop van jaren met pijn en moeite hadden opgebouwd.
Ik gaf hierboven voorbeelden van de vragen die de scholieren stelden. Ik heb niet gezegd hóe ze dat deden. Weer een voorbeeld. ‘Dag meneer Kilito. Ik heet Mohammed en ik zit op die en die school in die en die klas en ik wil u allereerst bedanken voor uw komst naar het Institut Français en de gelegenheid die u ons biedt om vragen te stellen. Ik wil u deze vraag stellen: word je van lezen een beter mens? Ik zou het fijn vinden als u hier antwoord op wilde geven, en bedankt.’
En daar was het: ‘en bedankt’. Telkens weer, leerling na leerling, aan het slot van de vraag: ‘et merci’. Deze cultuur is nog doordrongen van het respect dat je de ander betoont, en zekere de oudere. De kinderen gedróegen zich ook beleefd. Gedurende anderhalf uur waren ze muisstil, terwijl ze zich toch ook verveeld moeten hebben – naar die ouwe man te moeten luisteren, hoe levendig die ook sprak. Sommige van die lange dunne veertienjarige, armoedig geklede jongens zág je, wiebelend op hun stoel, snakken naar de buitenlucht, naar beweging. Maar ook zij bleven anderhalf uur lang zitten luisteren.