BERKANE – «Kijk, ze bouwen hun villa’s hier gewoon op de weg. Op de weg!» Ik rijd met natuurbeschermer Najib Bachiri langs de Middellandse Zee, en we zijn dicht bij de badplaats Saidia, die weer dicht bij de Algerijnse grens ligt. Hier, in het uiterste noordoosten van Marokko, bouwt het Spaanse Fadesa een lustoord, luxe villa’s, luxe appartementen, luxe hotels en drie achttien-holes-golfbanen. Het project vreet zo’n achthonderd hectare aan land. Als je er langs rijdt, lijkt dat een even groot oppervlak als de kleine stad Berkane beslaat. Berkane is vlakbij en telt tegen de dertigduizend inwoners. Het lustoord moet zo’n 2600 woningen opleveren.
En inderdaad, men bouwt hier villa’s op de weg. De kustweg stopt hier, de weg zelf is verdwenen, wie verder wil rijden moet om het project-in-aanbouw heen. Najib legt uit dat men nu van plan is een nieuwe weg aan te leggen, op de bergkam achter ons, «om de Europeanen die hier een huis kopen rust te geven».
Bachiri heeft geen bezwaar tegen bouwen op zich. Als er huizen moeten komen, dan moeten er huizen komen. Maar wie profiteren van dit project, en tegen welke prijs? «Het land is van de hand gedaan voor 65 dirham per vierkante meter, zes euro, dat is niks, de villa’s worden verkocht voor 350.000 euro.» Daar profiteert projectmaatschappij Fadesa van, «en misschien diegenen bij de overheid die toestemming hebben gegeven voor dit project en die een belang in Fadesa hebben, ik weet het niet», aldus Najib. Het is, kortom, een elite die profiteert, «een kleine groep die het al erg goed heeft en die het nog beter wil hebben».
Najib Bachiri is de oprichter van de Vereniging Mens en Natuur, gevestigd in Berkane. Hij is eerst en vooral de zelfbenoemde beschermheer van de wetlands aan de oevers van de rivier de Moulaya, die even ten noorden van Berkane in zee uitmondt. Dit natuurgebied, dat vooralsnog de status heeft van site d’interet biologique, nog niet van nationaal park, en dat vooral erg vogelrijk is, is als het ware de achtertuin van Bachiri. Fadesa kruipt met zijn villa’s dicht tegen die achtertuin aan – het zijn Bachiri’s nieuwe buren.
Die nieuwe buren «maken in een dag kapot waar de bevolking jaren over zou doen, als men het al kapot zou maken». Zo heeft voor de nieuwe villa’s tweehonderd hectare habitat van de rode jeneverbes moeten wijken, een in dit gebied betrekkelijk unieke boomsoort. Bachiri wijst op het handjevol rode jeneverbessen dat nog over is. Daarna wijst hij op de nieuwe weg die hier is aangelegd, zich afvragend waarom men geen tunnels heeft gemaakt zodat allerlei klein gedierte veilig kan oversteken: «Als Europeanen hier komen bouwen, waarom houden ze zich dan niet aan de Europese normen, de standaard die men zichzelf in Europa wél oplegt?»
De Marokkaanse overheid legt deze bouwers die normen niet op, aldus Bachiri, omdat men in Marokko op het gebied van natuurbescherming vijftig jaar achterloopt: «We maken hier de fouten die men in Europa in de jaren zestig maakte.» Bachiri zegt dat hij het iedere keer weer probeert, praten met de lokale bestuurders, maar dat dat eenvoudig niet lukt: «We spreken dezelfde taal niet.» De bestuurders in te laten zien dat dat wat men verwoest – de natuur – op de lange duur wel eens meer waarde zou kunnen hebben dan die paar honderd rap uit de grond gestampte villa’s, dat de hele regio op termijn wel zou kunnen varen bij de inkomsten uit ecotoerisme, maar dat je die natuur, die bomen en die planten en die dieren die vooralsnog niks op lijken te leveren daarvoor wel moet beschermen – het is een brug te ver. «Wie wil straks überhaupt nog in een vijfsterrenhotel op vakantie, een hotel dat dan ook nog in een verder verwoeste omgeving staat?»
Ik zeg: maar denk jij niet heel erg Europees, te Europees? Is het niet daarom dat die bestuurders je niet begrijpen? Bachiri schudt beslist zijn hoofd: «Wat is er Europees aan respect voor de natuur? Mijn ouders hebben mij dat bijgebracht, het is Marokkaans, het is onze cultuur. Marokkanen hebben altijd in harmonie met de natuur geleefd, dat we de natuur nu vernietigen wijst op een aantasting van onze cultuur.» Aangetast, aldus Bachiri, door de zucht om veel geld te verdienen en te leven zoals men in het Westen leeft, met bijvoorbeeld golfbanen. De drie achttien-holes-golfbanen hebben per dag evenveel water nodig als de hele stad Berkane. «En er is in Marokko niet veel water, dus dat betekent dat Berkane straks te kort gaat komen.»
Bachiri is geen zure man, hij lijkt niet onder al die frustratie gebukt te gaan, hij is vrolijk en houdt moed. En soms boekt hij ook wel succes. Zo zijn de Spanjaarden verdwenen die in de riviermonding maar op baby-aal bleven vissen terwijl hun contract al lang verlopen was. Ze verkochten die baby-aal voor goed geld aan Italië, dat ze weer doorverkocht aan Japan, nog lucratiever. Bachiri wist de nieuwe gouverneur ertoe te bewegen daadkracht te tonen en «de wet te handhaven»: de Spaanse visserskeet aan de riviermonding werd met een bulldozer omvergehaald. De Spanjaarden vertrokken, maar het ijzeren skelet van de keet ligt er nog, verroest. De natuurbeschermer lacht.