MARRAKESJ – Mijn eerste indruk van Marrakesj dateert van 1991, veertien jaar geleden, ik heb er toen bijna een week rondgehangen. Dit keer ben ik er iets korter, drie dagen.

Toen was ik er samen met Tahies en Nezam, meisjes afkomstig uit Afghanistan maar op hun negende en tiende met hun familie naar de Verenigde Staten geëmigreerd, ze waren nu een jaar of 25 en volbloed Amerikaans, al spraken ze ook nog Farsi. Ik had Tahies en Nezam ontmoet op weg naar Erfoud, een oase in de woestijn in het zuidoosten van Marokko. Ze zagen eruit als Pakistaansen, met hun bruine huid en gitzwarte sluikhaar, en zo ongeveer iedere Marokkaan die ze tegenkwamen, taxi- en buschauffeurs, obers, wie dan ook, iedereen wilde weten «of ze moslim waren», en dat ze daarop bevestigend antwoordden viel telkens weer in goede aarde en leverde een enkele keer een huwelijksaanzoek op. Vooral Tahies was erg mooi.

We zaten samen in de bus, als enige toeristen, urenlang. Toen ik ze in het Engels hoorde praten draaide ik me om en zei wat, we trokken vervolgens een week met elkaar op. Voor mij was dat indertijd de leukste week van een maand door Marokko reizen. Terug uit Erfoud bleven we nog een paar dagen samen in Marrakesj, toen begon het te kriebelen en nam ik afscheid van ze, om te gaan wandelen in de Anti Atlas. Dat wandelen heb ik nooit gedaan, want eenmaal aangekomen in het een of andere gehucht van waaruit ik wilde vertrekken, werd ik doodziek. Een gids had ik nog geregeld, maar die nacht, de nacht voor mijn vertrek, lag ik ijlend in bed. Ik heb er drie eenzame dagen doorgebracht, mijn enige gezelschap The Sheltering Sky van Paul Bowles, dat ik las in de uren dat ik wakker lag. Een vreemde gewaarwording om in die koortsige toestand de beschrijvingen te lezen van door hasj opgewekte hallucinaties. Eenmaal beter had ik toch de kracht nog niet om die wandeltocht alsnog te maken, en keerde terug naar Marrakesj.

Marrakesj. De tijd heeft er niet stilgestaan, kan ik nu constateren. Al was ik toen beslist de enige buitenlander niet in deze zelfde maand november, er waren er lang niet zo veel als nu. Een enkele rugzakker, zoals ik, de Afghaans-Amerikaanse meisjes hadden koffers bij zich, en ieder uur de onvermijdelijke touringcar die een groep oudere toeristen op Jemaa el Fna afzette, het legendarische plein met zijn slangenbezweerders en verhalenvertellers en waarzegsters en muzikanten en geketende apen. Ik herinner me nog hoe de faux guides om die groepen toeristen heen zwermden.

De touringcars zijn er nog steeds, maar er zijn duizenden toeristen bij gekomen die op eigen houtje en in korte broek over het plein, door de medina en door de nieuwe stad lopen. Geen Marokkaan die er nog van opkijkt. Ik vond Marokko indertijd weerbarstig, ik moest aan het land en aan de mensen wennen – ook aan Marrakesj. Dat is voorbij. Marrakesj is een toeristische hotspot geworden, vooral in deze maand november, met alle gemak van dien. Tijdens de ramadan kon je er overdag bijna overal eten – in Rabat was dat uitgesloten.

Het plein zelf leek mij gek genoeg groter geworden. De stalletjes waar je een glas of een plastic fles geperst sinaasappelsap kon krijgen, er zijn er nu zoveel meer. Iedereen is gek op die sinaasappelsap die niks kost, vijf dirham (vijftig eurocent) de halve liter. Midden op het plein zijn nu openluchtrestaurants waar mensen op bankjes aan gammele tafeltjes zitten, het doet denken aan de Parade. De avond dat ik in Marrakesj aankwam, vond ik het maar niks, al die veranderingen, wat was er nog over van de koningsstad, de roestrode stad, van de sfeer van schimmigheid en mystiek – maar ik moet toegeven dat die aanvankelijke weerzin de volgende avond al verdwenen was. Marrakesj was veranderd ja, maar tegelijkertijd is er niets veranderd.

Al lopen veel Marokkanen er beter gekleed bij, rijker toch, er lopen nog evenveel sloebers rond. De waarzegster met haar oude en vervuilde pak kaarten op het krukje midden op het plein – zij is niet voor de toeristen, die immers haar taal niet spreken, en zij spreekt de hunne niet. Hetzelfde geldt voor de verhalenvertellers die hun verhalen in het Arabisch vertellen. En achter het plein, in de medina, zien de stalletjes met kruiden, vlees, groente en fruit er nog hetzelfde uit. En in de straatjes daarachter weer zijn de schoen- en ketel lappers, de scharenslijpers, de leer-, hout- en metaalbewerkers, de steenhouwers, evenmin een spat veranderd. De verveelvoudiging van het aantal toeristen heeft ze niet rijker gemaakt – anderen zijn daar rijk van geworden. Zij werken nog steeds met vier, vijf of zes man samengepakt in piepkleine werkplaatsen, uit de muur gehouwen alkoven. Hier heeft de tijd wel degelijk stilgestaan.