Abdellah Taïa is een volksjongen uit Salé, de zusterstad van Rabat. Hij groeide op in Hay Salam, een wijk die bekendstaat als volks, rauw zelfs, een wijk die eerder analfabeten dan schrijvers aflevert. En zeker geen schrijvers die openlijk voor hun homoseksualiteit uitkomen.

Dat Abdellah Taïa dat wél is en doet, maakt hem bijzonder. Hij is 33 jaar en heeft drie boeken geschreven, een verhalenbundel en twee romans. In zijn debuut Mon Maroc, dat over zijn jeugd in Salé gaat, is zijn homoseksualiteit nog nauwelijks aanwezig. In Le Rouge du Tarbouche worden de dingen duidelijk en hardop gezegd. In het recente L’armée du Salut is homoseksualiteit iets vanzelfsprekends geworden.

Iedere Nederlander weet inmiddels wel dat de Marokkanen die in Nederland wonen over het algemeen niets van homo’s moeten hebben. Men kent de verhalen over leraren die hun homoseksualiteit angstvallig verborgen proberen te houden omdat ze Marokkanen in de klas hebben, over homoseksuele leraren die door Marokkaanse leerlingen getreiterd of uitgescholden worden.

Wel, dat is hoe men er in Marokko over denkt. Homoseksualiteit is bij wet verboden, ongetwijfeld omdat de koran erop tegen is. Het wordt beschouwd als een afwijking, een ziekte. Veruit de meeste homo’s leven hun homoseksualiteit uit in het verborgene en doen ondertussen hun best voor ‘normaal’ door te gaan. Vóór Abdellah Taïa was er één Marokkaanse schrijver die in een soort autobiografie voor zijn homoseksualiteit uitkwam, maar die hield zijn identiteit geheim en noemde zich Rachid O. Die gaf geen interviews in kranten en tijdschriften en liet nergens foto’s van zichzelf plaatsen.

Dat Taïa dat allemaal wél durft, is moedig in een land waar de meeste mensen homo’s misschien nog niet van het dak zouden willen gooien maar wel veroordelen. Het zal hem helpen dat hij sinds zijn twintigste in Parijs woont. Toch woont zijn familie nog hier, in Salé, en komt hij hier regelmatig op bezoek. Hij verschuilt zich dan niet. Onlangs organiseerde boekhandel Kalila wa Dimna in Rabat een signeeravond ter gelegenheid van het verschijnen van Taïa’s derde boek. Er waren stoelen neergezet, de schrijver las een verhaal voor, en men mocht vragen stellen. Er waren zo’n vijftien mensen aanwezig, onder wie enkele oudere vrouwen die mij Frans leken te zijn en twee Marokkaanse journalisten van de krant L’Opinion – niet de slechtste krant hier maar zeker ook niet de beste.

Taïa maakte indruk op me. Een bedachtzame jonge man, bescheiden, genuanceerd, ernstig, eerlijk, en niet bang. Hij had het een paar keer over gevoelens van minderwaardigheid – de Marokkaanse volksjongen in de grote stad Parijs – maar van dat soort gevoelens bleek op deze avond niets. Hij leek heel goed te weten wie en wat hij was, en daar vrede mee te hebben. Er was in hem niets van gewichtigheid of stoerdoenerij. Hij deed zich niet groter voor dan hij was maar schaamde zich evenmin voor zichzelf. Ik denk dat dit het indrukwekkende aan hem was.

Hij las een verhaal voor over de kleine jongen die hij ooit was, en vermoedelijk was dit verhaal Taïa ten voeten uit: neigend naar het sentimentele, zoekend naar de betekenis van gevoelens die hem verwarren, ze dan weer van de ene en dan weer van de andere kant benaderend, tot hij er wijs uit kan. Hij zei dat hij Proust zeer bewonderde. De sfeer van het verhaal was in ieder geval in sterk contrast met de prozaïsche en ook agressieve vragen die een van de journalisten van L’Opinion, type van de journalist in regenjas, hem daarna begon te stellen. Wat was het onderwerp van zijn volgende boek? (Dat wist Taïa nog niet.) Ging het weer over homoseksualiteit? (Hij schreef autobiografisch, dus dat kon hij niet uitsluiten.) Kon hij niet eens een keer een heteroseksuele liefde beschrijven? (Maar was dat niet al vaak gedaan, ook door Marokkaanse schrijvers?)

De journalist was hardnekkig, niet gehinderd door zijn eigen even hardnekkige gestotter bleef hij de schrijver niet alleen ter verantwoording roepen maar ook vertellen wat hij eigenlijk had moeten schrijven. Iemand begon te roepen dat het nu wel genoeg was, en om de journalist de mond te snoeren stelde een ander de schrijver snel de vraag of hij geen problemen met zijn familie had gekregen, gewone mensen uit Salé tenslotte?

De schrijver zei dat zijn boeken, in het Frans geschreven, hem geen problemen hadden opgeleverd – die las men niet. Zijn interviews in Franstalige kranten en weekbladen evenmin. Maar nadat hij een interview in een Arabischtalige krant had gegeven, had hij dat wel gemerkt, ja. Hij wilde er niet al te zeer over uitweiden, maar iedereen hier zou ongetwijfeld begrijpen dat het moeilijk was voor zijn familie zijn homoseksualiteit te accepteren. Zeker nu die door dat interview zogezegd op straat lag en ‘de buren’ er ook van wisten. Misschien, zei hij, was dat nog het moeilijkst voor zijn familie geweest.