Marokko kan een lastig land zijn maar het heeft ook een makkelijke kant, die het best geïllustreerd wordt door de 34-jarige Australiër Martin, die vanuit Sidney naar Casablanca vloog om research on a character te doen.
Ik was daarvan onder de indruk. Zou ik het ervoor over hebben gehad, dacht ik, om vanuit Australië naar Marokko te komen voor een personage? Ik denk dat ik wat anders verzonnen had, dichter bij huis. Maar Martin zei goede redenen te hebben om het een Marokkaanse te doen zijn. Hij voegde eraan toe: ‘En hoe kan het een goed boek worden als ik niks van mijn second character weet?’ Daar had ik niet van terug.
Het was Martins eerste roman. Hij had wel twee korte verhalen geschreven. Deze man blaakte van zelfvertrouwen, dat was duidelijk. Bedenk ook, als u verder leest, dat Martin nooit eerder in dit land was geweest.
Hij kwam ’s avonds aan op het vliegveld van Casablanca, nam de trein naar Rabat, waar hij een hotel had geboekt, en aan het eind van de volgende ochtend, nog ontregeld door het tijdsverschil, spoedde hij zich naar de letterenfaculteit van Universiteit Mohammed V: hij wist waar die was, hij had zijn huiswerk gedaan. Martin sprak noch Arabisch noch Frans, en had bedacht dat als hij meer over second character Hayat te weten wilde komen, hij Marokkanen moest ontmoeten met wie hij kon praten, die dus Engels spraken, en wie leenden zich daar beter voor dan studenten Engels? Het model voor Hayat zelf zou Martin, meende hij, niet aantreffen onder die studenten, omdat Hayat om verschillende redenen een volksmeisje moest zijn, wier ouders geen geld zouden hebben om haar te laten studeren. Een Hayat ontmoeten, het meisje dat voor haar model kon staan, achtte Martin niet onmogelijk, maar dan had hij toch ook een student Engels nodig om voor hem als tolk op te treden, de kans was immers klein dat Hayat Engels zou spreken.
Naar de letterenfaculteit dus! Helaas, die dag werden geen colleges Engels gegeven. Wel zag Martin op het notitiebord in de hal een aankondiging hangen voor een lezing, die middag om drie uur in Mohammedia, en die lezing zou in het Engels zijn. Martin dacht: daar zitten mijn studenten, daar moet ik wezen. Hij keek op zijn horloge: half drie. Misschien redde hij het nog. Hij liep naar buiten, hield een taxi aan en zei: ‘Mohammedia!’
De taxichauffeur lachte, net zoals ik moest lachen toen ik Martin dit hoorde vertellen, want de kleine blauwe taxi’s zijn stadstaxi’s, en zij mogen Rabat niet uit. Wie verder weg wil, moet een grand taxi nemen, een witte Mercedes die men deelt met anderen – of de trein natuurlijk. Martin liet zich naar het station brengen.
Na een reis van drie kwartier was hij in de kleine stad Mohammedia, dicht bij Casablanca. Het was vier uur toen hij de zaal waar de lezing werd gegeven binnenliep. Men was op het moment aangekomen dat de zaal gelegenheid kreeg om te reageren. Martin wachtte braaf tot iedereen zijn vragen had gesteld, stak toen zijn vinger op, en introduceerde zichzelf als een schrijver uit Sidney die de komende maand een cursus creative writing zou geven op de letterenfaculteit van Rabat, en dat iedereen welkom was, en of men het ook door wilde geven aan medestudenten. Zijn zegje gedaan hebbend, keerde Martin tevreden terug naar Rabat.
Dat was stap één. Stap twee zette hij de volgende dag, zijn tweede dag in Marokko. Hij keerde terug naar de letterenfaculteit en vroeg aan de secretaresse of hij de komende vier weken op dinsdag- en donderdagochtend een lokaal ter beschikking kon krijgen om daar een cursus creative writing te geven. De secretaresse, een aardige vrouw, keek hem tegelijkertijd onderzoekend en welwillend aan, en misschien omdat Martin met zijn vriendelijke gezicht zo overduidelijk een ongevaarlijke indruk maakt, was ze wel bereid hem te helpen. Ze zei dat ze een brief nodig had, voor dit soort dingen moest je een schriftelijk verzoek aan de decaan richten. Kan ik die brief hier schrijven, vroeg Martin, en hij wees op de computer aan dat andere bureau, waar nu niemand zat, die mocht hij misschien gebruiken? De secretaresse lachte en maakte een uitnodigend gebaar. Martin vroeg wat er in die brief moest staan, en een kwartier later printte de secretaresse die voor hem uit en zei dat zij er wel voor zou zorgen dat-ie bij de decaan terechtkwam. Martin liet zijn telefoonnummer achter. De volgende dag belde ze hem om te zeggen dat hij toestemming had en of hij zich met een pasfoto bij haar wilde melden. Diezelfde middag had hij zijn universiteitspas op zak. Het makkelijke Marokko.