Touria en ik vlogen naar Parijs en namen een paar dagen later de trein naar Amsterdam. Vlak voor station Roosendaal zei ik: ‘We zijn nu in Nederland.’ Touria zei: ‘Maar waar zijn de mensen?’

Inderdaad, nergens iemand te zien. We keken uit over een provinciaal landschap: weilanden, weggetjes, hier en daar een dorp en een kerktoren, een enkel industrieterrein. Nederland was erg groen, het deed bijna pijn aan je ogen. En tegelijkertijd had dit land iets doods, omdat je nergens mensen zag.

Waar zouden de Nederlanders zijn? Het was woensdagmiddag en het liep tegen vijven. Ik zei: ‘Ze zijn op hun werk, zitten in de auto, of zijn thuis. Maar er zijn ook een hoop mensen op vakantie.’

Touria zei lachend dat dit in Marokko niet mogelijk was, een kwartier in de trein zitten en dan nergens mensen zien. Ik zei: ‘Dat komt doordat Marokkanen de straat op gaan als ze niks te doen hebben. Nederlanders doen dat niet.’

In dit opzicht waren Nederland en Marokko elkaars tegengestelden: een leeg land, ogenschijnlijk zonder mensen, tegenover een vol land, vol mensen. Ik zei dat Nederland relatief dichter bevolkt was dan Marokko en dat de meeste Nederlanders vonden dat Nederland te vol was, maar Touria, oog in oog met dat lege landschap, waar best nog een paar mensen bij leken te kunnen, had moeite dat te geloven.

Toen begon ik op te sommen waar, wanneer en waaraan je merkte dat het hier ‘vol’ was: aan de files op de snelwegen – daar zaten veel mensen in auto’s (in Marokko zijn de snelwegen leeg, weinig mensen kunnen een auto betalen). Volle treinen (in Marokko ook vaak vol). Voor theater moet je vaak reserveren (is in Marokko alleen voor de elite, dus meestal niet druk). Houseparty’s en andere festivals trekken duizenden bezoekers – zijn altijd druk (in Marokko worden muziekfestivals ook goed bezocht, mits ze niet te duur of gratis zijn). En ik zei dat ze nog wel zou zien hoe druk het op zaterdagmiddag in de Kalverstraat in Amsterdam kon zijn – dat in dit land, met andere woorden, wel degelijk mensen waren, zelfs veel.

Beetje rare discussie. Het had allemaal te maken, bedacht ik, met een ander gebruik van de straat en een andere mentaliteit. In Marokko zijn straten niet alleen wegen die van a naar b leiden, maar ze vormen ook het buiten. Wie in huis niks te doen heeft, gaat naar buiten, de straat op. Daar ontmoet hij anderen, die om dezelfde reden naar buiten zijn gegaan. De Nederlander daarentegen gaat de straat alleen op als hij ergens naartoe moet. Wat moet hij anders buiten? Daar heeft hij niks te doen. Hij gaat alleen naar buiten als hij naar zijn werk moet, boodschappen moet doen, een afspraak heeft, wil joggen of een eind wil fietsen, om hoe dan ook iets te doen. Als hij buiten niks kan doen, blijft hij binnen.

Ik zei tegen Touria dat er mensen zijn die een hond kopen omdat ze graag naar buiten willen maar zich daar alleen op hun gemak voelen als ze er ook iets te doen hebben, bijvoorbeeld de hond uitlaten. Touria moest daar om lachen omdat Marokkanen geen hond nodig hebben om van zichzelf naar buiten te mogen.

Toen we op het Centraal Station in Amsterdam uitstapten zag ze wel dat in Nederland ook mensen wonen. We namen de trein naar Diemen, waar we zouden logeren, en de mensen verdwenen weer. In Diemen wachtten we op het station op mijn broer die ons zou afhalen. De enige andere mens die we zagen was een jongen die aan de overkant van de straat op de bus wachtte. Hij droeg een joggingpak en stond dichtbij een tiental fietsen die netjes in rekken gestald waren.

Touria vroeg of hij de ‘gardien’ van die fietsen was. Ik zei dat in Nederland het systeem van gardiens niet bestond. ‘Steelt niemand dan die fietsen?’ vroeg ze. ‘Jawel’, zei ik.

Mijn broer nam ons mee naar een restaurant dicht bij het Amstelstation. Bij het station stonden honderden fietsen gestald, misschien wel duizend. Touria zag dat ook. Ze had begrepen dat een gardien van de tien fietsen bij station Diemen niet kon leven, maar van al deze fietsen hier… Mijn broer zei: ‘Nederlanders hebben geen zin om iedere dag geld aan zo iemand te geven. Dat wordt te duur.’

‘Zo rijk als jullie zijn, en dan is het te veel om één dirham – tien eurocent – aan een gardien te geven?’ Mijn broer en ik keken elkaar aan. Het was niet makkelijk uit te leggen waarom een land zus of zo in elkaar zit.