Het was warm, die augustusavond in 1969 in mijn huiskamer in de Amsterdamse Vondelstraat, en het fenomeen Gustavo Bernardo José Hiltermann liet zich puffend in een stoel vallen. Er parelden zweetdruppeltjes op de borsthaartjes die uit zijn ruim openstaan de, modieus bestikte Italiaanse hemd priemden. Ik voelde me ongemakkelijk onder zijn onderzoekende blik.
Dertig jaar oud was ik toen, en natuurlijk een groentje in de ogen van de gevestigde politieke commentator. Ik was bezig met de opbouw van Televizier magazine. Avro-directeur Siebe van der Zee had me voor die klus weggeplukt bij het NOS-Journaal. Siebe wilde een op Amerikaanse leest geschoeid magazine, vlot, gevarieerd, nieuwsmakend, strak gerund. Heel anders dan Hiltermann dat bij de Avro gewend was. Van der Zee wilde zijn commentator niet verliezen, maar had me gewaarschuwd dat het moeilijk zou worden om Hiltermann tot teamdenken te bewegen. Hij had me grimlachend verteld hoe Hiltermann voorgaande eindredacteuren van Avro-rubrieken tot wanhoop dreef. «Het is volstrekt onvoorspelbaar hoe lang zijn commentaar duurt, hij heeft altijd een goed verhaal, maar is soms na tien minuten nog niet te stuiten.»Van der Zee voegde er kleurrijke anekdotes aan toe over Hiltermanns Virginia Woolf-achtige relatie met echtgenote Sylvia, vermaard ex-hoofdredacteur van de Haagse Post. «Soms komt Sylvia mee naar de studio, en als je dan thuis goed luistert, hoor je haar af en toe pesterig grinniken als ze een stelling van De Grote Meester, zoals ze Guus aanduidt, wat overdreven vindt. En erger nog… Sylvia neemt altijd haar twee tekkels mee, en die krengen blaffen dwars door de uitzending heen. Niemand is het tot dusver gelukt om die beesten buiten de studio te houden!» Siebe van der Zee had ook nog een gewichtige tip voor me: «Guus is dol op Johnny Walker Black Label!»
«Nee, dank je zeer, want ik moet nog verder», zei Hiltermann toen ik hem op die drukkende augustusavond iets te drinken aanbood. Hij haalde een buitenformaat zijden zakdoek te voorschijn en poetste een denkbeeldig vlekje van een glimmende Italiaanse puntschoen. Ik verzamelde moed. Alle voorbereidingen waren immers getroffen? Mijn enigszins links aangeblazen echtgenote, die rilde van Hiltermann, met de kinderen bij de schoonouders. Twee flessen van Hiltermanns lievelingswhisky verdekt opgesteld achter de plantenbak. Ten aanval dus.
«Ik ben blij dat u tijd hebt vrijgemaakt, want we moeten vanavond samen besluiten of u al dan niet in mijn nieuwe rubriek past!» Zo, de kop was er af. Ik ratelde mijn goed ingestudeerde tekst af. Er zou een omvangrijk internationaal team aan de slag gaan, met corres pondenten als Johan van Minnen in Bonn, Bob Kroon in Genève en Henri Schoup in Brussel. De bijdragen zouden steeds in interviewvorm worden gestoken, en daar moesten ook Nederlandse commentatoren als Ferry Hoogendijk en Guus Hiltermann zich naar richten. De maximale lengte per commentaar zou vijf minuten bedragen. Van de voorbereide vragenlijn mocht nimmer worden afgeweken. «Mr. Hiltermann» klonk te ouderwets, ik stelde voor om over te schakelen op de aanspreekvorm «GBJ».
Toen ik zo ver was gekomen, stond Hiltermann dreigend uit zijn stoel op. Hij bekeek mij als een paardenvijg en sprak: «Het wordt niks tussen ons, jongeman, ik bespreek de details wel met de heer Van der Zee.» Na die woorden begon hij statig in de richting van de kamerdeur te wandelen. Omdat de kamer vrij ruim bemeten was, gaf mij dit net de tijd om met de rechterhand de twee flessen op te pakken en omhoog te steken. «Jammer toch», riep ik, «mijn opa Egbert leerde me ooit dat je altijd de lievelingsdrank van kritische bezoekers voorradig moet hebben, en die blijft nu onaangebroken.»
Hiltermann draaide om zijn as. «Zie ik daar Black Label?» sprak hij. «GBJ zei je net Hmmm, klinkt wel vlot, zouden de kijkers dat niet overdreven vinden?»
Het werd half vijf, die nacht. En toen echtgenote Sylvia voor de vierde keer belde met de steeds dringender wordende eis dat de tekkels nog moesten worden uitgelaten, riep Hiltermann, nog net verstaanbaar, dat ze de beesten dan maar even uit het schuifraam moest duwen. «Ik heb een ernstig gesprek met mijn nieuwe hoofdredacteur!»
De mooiste herinneringen bewaar ik aan een reportagereis naar de Zevende Amerikaanse Vloot in de Middellandse Zee, in juni 1971. De basisgedachte was om Hiltermann eens totaal anders neer te zetten. Televisiekijkers en radioluisteraars nemen kennis van kundig gerangschikte feiten, maar hebben veelal geen idee van het handwerk van een topcommentator. Hiltermann was een uitzonderlijk nieuwsgierig en dus bereisd mens. Ik wilde dat laten zien. Dus, iets anders dan mooie plaatjes van vliegdekschepen doorspekt met stukjes interview. Nee, cameraman Jaap Buijs had ditmaal de opdracht om Hiltermann op de voet te volgen, ook als die van het ene schip naar het andere werd getakeld, of uit een helikopter op een scheepsdek werd gelierd. «We tillen hem uit zijn manchetten», had ik op de redactie gezegd. Het leverde fantastische beelden op. Nederland heeft dagenlang gesproken over een fragment waarin duidelijk zichtbaar was dat Hiltermann bijna uit een wippertros-harnas in de kolkende zee tussen twee oorlogsbodems stortte, omdat hij probeerde een losgeschoten hemd in zijn broek terug te duwen.
Die week op en aan de Middellandse Zee heb ik de echte Guus Hiltermann leren kennen. Ik zal nooit vergeten hoe Hiltermann reageerde op de hutindeling aan boord van het Amerikaanse vliegdekschip waar we logeerden. We werden benedendeks afgemarcheerd door een persofficier, die na enige tijd halt hield voor een grote deur met het opschrift «Rear-Admirals Inport Cabin». Achter dit veelbelovende bordje ging een dubbele kamer schuil met gescheiden slaap- en zitruimte. De kapitein zette een vinkje op zijn notitieblok achter de naam VandeLinde/Edi tor-In-Chief, wuifde mij naar binnen en vervolgde zijn tocht met mijn twee collega’s. Een paar minuten later kwam cameraman Buijs proestend om de hoek kijken en raadde me aan even te ko men kijken hoe Hiltermann en hij waren ondergebracht. Ik werd naar een zeer krappe twee per soonshut met stapelbed en minuscuul wasbakje geleid, waar Guus inmiddels in on der kle ding op het bovenste bed stoïcijns Le Mon de lag te lezen. Mijn voorstel om van hut te wisselen wees hij onverbiddelijk van de hand. «Jij bent de hoofdredacteur! Als ik bij je in bad wil, laat ik dat wel weten.»
Ik heb in de jaren die volgden nog vele malen gezellig met Guus Hiltermann kunnen eten, drinken en vooral ook praten. Met bewondering volgde ik zijn optreden voor woelig progressief publiek tijdens felle discussies over de Amerikaanse kruisraketten, eind jaren zeventig en begin jaren tachtig. Hiltermann was voor de duvel niet bang! Wat hij te melden had sneed hout. En zo kreeg hij de moeilijkste zalen toch aan het luisteren. Het leverde hem terecht breed respect op.
Ik weet nog goed hoe trots hij was op een lovende coverstory in De Groene Amsterdammer een jaar geleden. Geleidelijk verschrompelde het contact helaas tot een jaar lijks telefoontje, op de eerste mei, zijn verjaardag. Guus liep slecht. Hij wilde de stad niet meer in. Op 1 mei 2000 hoorde ik zijn stem voor het laatst. Hij informeerde uitgebreid naar mijn vrouw en kinderen. Want ook dat sierde Guus Hiltermann: hij was waarlijk geïnteresseerd in het wel en wee van zijn vrienden.
Het was me een eer, GBJ!
Wibo van de Linde werkte ruim 25 jaar als journalist en later als manager voor de Nederlandse televisie. Hij leidt nu de Duitse tak van Endemol Entertainment.