
Vorige maand ging het bij het satirische avrotros-programma Dit was het nieuws over harddrugs. Of die niet eens gelegaliseerd konden worden. Cabaretier Peter Pannekoek vertelde dat hij laatst een sms’je van zijn vaste dealer kreeg, dat hij en zijn vaste compagnon uit elkaar waren. Alsof ze gescheiden waren. Moest hij ze een bloemetje sturen?
Natuurlijk is het fijn dat je nuchter over drugs kunt praten. Toen de gemeente Amsterdam in 2014 in de binnenstad borden plaatste met de mededeling dat witte heroïne in omloop was als cocaïne – een vergissing die meerdere mensen het leven kostte – en dat je je cocaïne straffeloos kon laten testen, werd dat internationaal gezien als het bewijs van hoe volwassen Nederland met drugs omgaat. En toch. Je moet zeggen dat Pannekoek een cabaretier is, satire, lachen, alles is geoorloofd, et cetera. En toch voelde zijn pochen ook hopeloos blasé.
Eerder dit jaar werd voor het eerst door justitie gesproken over Nederland als ‘narcostaat’. Cocaïne, zei de Amsterdamse hoofdcommissaris Pieter-Jaap Aalbersberg in de NRC, is niet alleen een drugsprobleem met zo nu en dan een liquidatie: ‘Het is een sector. De pizzakoeriertjes, de taxibedrijven – ze zitten allemaal in de logistieke keten.’
Het is moeilijk met de Pannekoeken van deze wereld in gesprek te gaan, want de argumentatie is bekend. Het is een beetje in de categorie van: een op de twee mensen gaat wel eens vreemd, dus als jij het niet doet, dan doet je vriendin het wel. Coke is zo normaal dat als je er iets over zegt, je meteen klinkt alsof je de jaren vijftig echoot, ouderwets en benepen. In het riool in Amsterdam is dagelijks vier kilo uitgeplaste coke terug te vinden, wordt vaak gezegd, wat neerkomt op veertigduizend lijntjes. Het gebruik is zo gewoon dat het nauwelijks nog met criminaliteit wordt geassocieerd.
Aalbersberg schetste hoe die criminaliteit is veranderd: ‘Vroeger begon je met inbraken, daarna pleegde je een overval en dan ging je de drugs in. De criminele carrière van die nieuwe jongens verloopt langs een heel andere lijn. Ze worden als pizzakoerier of taxichauffeur ingezet voor het rondbrengen van coke. Of ze verkopen nepdope aan toeristen. En het volgende moment schieten ze iemand dood.’ Zie hier waarom er schietpartijen zijn met kalasjnikovs midden in woonwijken (zoals in de Staatsliedenbuurt, in 2012), of waarom een afgehakt hoofd bij wijze van statement voor een shishalounge wordt neergelegd (zoals voor die aan de Amstelveenseweg, in 2016) of waarom er al een stuk of wat ‘vergismoorden’ hebben plaatsgevonden (zoals die op dj Djordy Latumahina, in 2016).
Volgens mij moet je het zo zien: als je zoals in de VS het vrije bezit van vuurwapens een grondrecht vindt, moet je ook niet klagen als iemand zijn middelbare school overhoop schiet. Dat is dan blijkbaar het risico dat je bereid bent te betalen. Hier is het dit: je kunt grappig en blasé doen over je huisdealer, daar ben je cabaretier voor, maar dan verlies je ook het recht verontwaardigd te zijn als er een volkomen onschuldige zeventienjarige stagiair op een buurthuis in Amsterdam wordt doorzeefd, omdat twee gekken met machinegeweren hem voor iemand anders aanzien (zoals begin dit jaar op Wittenburg). Het een heeft met het ander te maken.
In Mocro Maffia, de nieuwe Nederlandse tv-serie op Videoland, wordt daar nog een ander punt aan toegevoegd. Het wordt gezegd aan het einde van het eerste seizoen, nadat je net allemaal jongens met migratieachtergronden elkaar vreselijke dingen hebt zien aandoen. Aan een van de jonge Marokkaanse drugsdealers wordt gevraagd of hij zelf wel eens coke gebruikt. Hij kijkt verbaasd op. Coke? ‘Dat gebruiken echt alleen de kazen.’
In het midden van Mocro Maffia – bedacht en ontwikkeld door Achmed Akkabi en Thijs Römer – ligt een kloof tussen de autochtone Nederlanders, of ‘kazen’, of ‘tatta’s’, die zich doorgaans op hippe feestjes bevinden, en de voornamelijk allochtone dealers en koeriers, die zich ophouden in shishalounges of op industrieterreinen. Die kloof wordt alleen overbrugd als iemand een envelopje coke bestelt. Maar daar blijft het bij. Als Muis, een van de drugskoeriers, zelf wordt uitgenodigd voor een feestje zegt hij perplex: ‘Een kazenfeestje? Ik ga nog liever dood.’
Mocro Maffia is niet de verfilming van de gelijknamige non-fictiebestseller van misdaadjournalisten Wouter Laumans en Marijn Schrijver uit 2014 – onlangs verscheen de 22ste druk. Laumans en Schrijver vertelden in lekker onderkoeld proza het verhaal van de jeugdvrienden Gwenette Martha en Houssine Ait S., Amsterdamse jochies die opklommen van kruimeldieven naar volwaardige gangsters, tot ze ruzie kregen over tweehonderd kilo gestolen cocaïne en ze de zogenaamde ‘Mocro War’ ontketenden (alhoewel veel van de participanten niet Marokkaans waren). Houssine Ait S. wordt nog steeds gezocht, Martha werd in het voorjaar van 2014 door drie mannen doorzeefd buiten een shoarmazaak in Amstelveen. ‘Sommige rechercheurs staan opvallend opgewekt op de plaats delict’, schrijven ze in Mocro Maffia. ‘Het is meteen duidelijk dat niet iedereen zal rouwen om Gwenette. Een steekt lachend zijn duim op als een collega arriveert en wijst naar het slachtoffer.’
De tv-versie van Mocro Maffia begint met de disclaimer dat het fictie is, maar het model is duidelijk de realiteit. Veel van de details en de anekdotes uit het boek komen terug in de serie. In dit geval breekt er een oorlog uit tussen de voormalige jeugdvrienden Romano (Mandela Wee Wee) en ‘De Paus’ (Akkabi) over een partij drugs – in dit geval een oorlog waarin er nog zwermen jeugdpuistjes over de gezichten van de voetsoldaten trekken, die op YouTube filmpjes bekijken om te weten hoe een bepaald machinegeweer werkt, voordat ze het leegschieten op een concurrent.
Nu is de grotere plot (schieten, wegrennen, nieuw plan smeden et cetera) niet wat Mocro Maffia zo’n uitzonderlijke serie maakt; het is eerder dat de serie alle kleinere dingen heel goed doet, waardoor elke scène leeft. Soms zit dat in het camerawerk, vol schitterende lange panoramische shots van de wijken in Amsterdam waar je misschien niet zo snel komt als je er niet woont. Soms zit het in zoiets kleins als in twee prostituees die, terwijl ze door misdaadfiguren in de houding worden gedirigeerd, een ironische blik van verstandhouding met elkaar uitwisselen. Als Romano mid-coïtus van zijn vriendin afrolt zie je haar Sapiens van Yuvah Noah Harari van haar nachtkastje pakken. Echt iedereen leest blijkbaar Harari.

(De rollen voor vrouwen zijn klein, maar fijn. Malou Gorter lijkt heel veel plezier te hebben in haar rol als strafrechtadvocate, die steeds net niet kan camoufleren hoeveel ze van de media-aandacht geniet; Charlie Chan Dagelet is zielig en eng tegelijk als gangsterliefje, met wanhopig geföhnd haar, die haar bodyguard met zoveel intensiteit berijdt dat hij meer met angst dan met iets anders naar haar opkijkt.)
Daan Schuurmans beweegt zich weliswaar in de periferie van het verhaal, als een door het leven uitgewoonde misdaadjournalist die de voice-over van dik Amsterdamse oneliners voorziet (‘Als je in sprookjes gelooft moet je naar de Efteling’), maar verder zijn de meeste hoofdrollen weggelegd voor acteurs die je nu eens niet al overal ziet, wat de geloofwaardigheid verhoogt. De dialogen zijn levensecht, waarbij de acteurs Nederlands en Marokkaans door elkaar heen praten. In een cast vol sterke acteurs wordt de show vooral gestolen door de zeventienjarige acteur Oussama Ahammoud.
Ahammoud speelt ‘Muis’, precies het soort crimineeltje zoals hoofdcommissaris Aalbersberg dat beschreef; eentje die in no time van scooterkoerier naar hitman promoveert. Hij is ook het hart van de serie, het enige geval dat nog te redden lijkt. Zijn zus is zo’n meisje met een migratieachtergrond dat op school duidelijk harder werkt dan wie dan ook, zijn broer is een hippe ‘afvallige’ dj, zijn vader een conciërge op een school waar de leerlingen hem nauwelijks serieus nemen. Muis lijkt een bijna fysieke weerzin te hebben tegen praten, tegen wie dan ook, en dan af en toe breekt er een grijns op zijn gezicht door, die omdat hij die zo hard lijkt te willen tegenhouden, alleen maar liever aanvoelt.
Gaandeweg de serie kun je jezelf een vraag stellen: zou Muis ook naar Mocro Maffia kijken? Het is duidelijk dat de jonge criminelen, zowel in de tv-serie als in de echte wereld die Laumans en Schrijver beschrijven, geïnspireerd worden door actiefilms als Scarface. Als je die vraag stelt, stel je eigenlijk ook een andere vraag, namelijk: in hoeverre verheerlijkt Mocro Maffia het misdaadleven?
In zekere zin houden Akkabi en Römer zich aan de regels van het genre, waarin elke aflevering een geweldpiek heeft en afsluit met een cliffhanger. Maar wat het meeste bijblijft zijn de beelden van achter de voordeuren: de huiskamers, spoelkeukens, koffiehuizen en gebedsruimtes waar ze zich ophouden, de drugskoeriertjes die door de regen naar hippe feestjes in de A’DAM Toren moeten waar hun klanten hun nauwelijks een blik waardig keuren. Tony Montana had in Scarface tenminste nog de zon, de zee en het strand van Miami als decor; de Mocro’s moeten het doen met het winderige Noord en het natte beton van Osdorp.
Mocro Maffia is nu te zien via Videoland